In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichtingen van de man ten aanzien van zijn ex-vrouw en hun kinderen. De man en vrouw zijn in 2005 in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben twee kinderen. Na hun verhuizing naar Duitsland is de samenleving in 2011 beëindigd, waarna de vrouw met de kinderen naar Nederland is teruggekeerd. De man heeft in Duitsland de echtscheiding aangevraagd, maar er zijn geen afspraken gemaakt over alimentatie. De vrouw heeft in eerste aanleg een verzoek tot vaststelling van kinder- en partneralimentatie ingediend, waarop de rechtbank op 22 februari 2017 heeft beslist. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met als doel de alimentatie op nihil te stellen.
Het hof heeft de grieven van de man en de vrouw in incidenteel hoger beroep beoordeeld. De man heeft aangevoerd dat zijn draagkracht onvoldoende is om alimentatie te betalen, terwijl de vrouw heeft betoogd dat de man zijn financiële situatie niet voldoende heeft onderbouwd. Het hof heeft vastgesteld dat de man, ondanks zijn beweringen over werkloosheid en financiële problemen, niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn huidige inkomsten en werkcapaciteit. Het hof heeft de draagkracht van de man vastgesteld op basis van zijn laatst bekende inkomen en de alimentatieverplichtingen herzien.
De uitspraak van het hof houdt in dat de man met ingang van 12 april 2016 een bedrag van € 583,-- per maand per kind moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding, en dat hij met ingang van 1 januari 2018 een bedrag van € 392,-- per maand voor de oudste dochter en € 583,-- per maand voor de jongste dochter moet betalen. Daarnaast is de partneralimentatie vastgesteld op € 471,-- per maand tot 1 januari 2018 en € 650,-- per maand vanaf die datum. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.