In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot onderbewindstelling van [verzoekster]. De verzoekster, geboren in 1935, had een verzoek ingediend bij de rechtbank Overijssel, maar dit verzoek was gebaseerd op een misverstand. De verzoekster had enkel hulp nodig bij haar belastingaangiften na het overlijden van haar echtgenoot in 2018. De kantonrechter had echter besloten om een bewind in te stellen over haar goederen, wat de verzoekster nooit had gewild. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 december 2018 was de verzoekster niet aanwezig, maar werd zij vertegenwoordigd door haar advocaat. De bewindvoerder en informanten waren wel aanwezig en gaven aan dat de verzoekster in staat was haar eigen financiën te beheren met enige hulp van haar buurvrouwen.
Het hof heeft vastgesteld dat de verzoekster bij het ondertekenen van het aanvraagformulier in de veronderstelling verkeerde dat zij hulp vroeg bij het invullen van haar belastingaangifte, en niet dat zij een verzoek tot onderbewindstelling deed. De verklaringen van de verzoekster en de getuigen gaven aan dat er geen intentie was om een bewind aan te vragen. Het hof concludeert dat de wil van de verzoekster niet overeenstemde met de door haar ondertekende verklaring. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking van de kantonrechter vernietigd en het verzoek tot onderbewindstelling afgewezen. Het hof benadrukt dat als er in de toekomst behoefte is aan een bewind, dit door de betrokken instelling moet worden aangevraagd volgens de wettelijke procedure.