In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag en de zorgregeling van een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder verzocht om gezamenlijk gezag over zijn dochter, die in 2006 is geboren. Bij tussenbeschikking was aan de vader voorlopig mede het gezag over het kind toegekend. Het hof oordeelde dat het kind niet klem of verloren was geraakt tussen de ouders en dat het gezamenlijk gezag in het belang van het kind was. De vader had in de afgelopen anderhalf jaar zorgvuldig gebruik gemaakt van zijn voorlopige gezagspositie en de moeder had geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader.
De vader had ook verzocht om een zorgregeling, maar het hof oordeelde dat gedwongen contact met de vader niet in het belang van de minderjarige was. De minderjarige had herhaaldelijk aangegeven geen contact te willen met haar vader. Het hof besloot dat de moeder de ruimte moest geven aan de minderjarige om zelf aan te geven wanneer zij contact met haar vader zou willen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Groningen, die het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afwees, vernietigd en bepaald dat het gezag voortaan mede aan de vader toekomt, maar wees het verzoek om een zorgregeling af.