ECLI:NL:GHARL:2019:1246

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
200.173.287/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag en zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag en de zorgregeling van een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder verzocht om gezamenlijk gezag over zijn dochter, die in 2006 is geboren. Bij tussenbeschikking was aan de vader voorlopig mede het gezag over het kind toegekend. Het hof oordeelde dat het kind niet klem of verloren was geraakt tussen de ouders en dat het gezamenlijk gezag in het belang van het kind was. De vader had in de afgelopen anderhalf jaar zorgvuldig gebruik gemaakt van zijn voorlopige gezagspositie en de moeder had geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader.

De vader had ook verzocht om een zorgregeling, maar het hof oordeelde dat gedwongen contact met de vader niet in het belang van de minderjarige was. De minderjarige had herhaaldelijk aangegeven geen contact te willen met haar vader. Het hof besloot dat de moeder de ruimte moest geven aan de minderjarige om zelf aan te geven wanneer zij contact met haar vader zou willen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Groningen, die het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afwees, vernietigd en bepaald dat het gezag voortaan mede aan de vader toekomt, maar wees het verzoek om een zorgregeling af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.173.287/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/135642/FA RK 12-1722)
beschikking van 5 februari 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] (Duitsland),
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.S. Özsaran te Groningen,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
geen advocaat gesteld.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Intervence,
gevestigd te Middelburg,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 14 juni 2018 verwijst het hof naar zijn tussen-
beschikkingen van 8 maart 2016, hersteld bij beschikking van 12 mei 2016, 14 juli 2016,
6 juli 2017 en 14 juni 2018.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief met bijlagen van de GI van 22 november 2018;
- een journaalbericht met bijlage van mr. Özsaran van 6 december 2018 met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
14 december 2018.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 14 juni 2018, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof, overeenkomstig het advies van de raad, de beslissing op de verzoeken van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] en een zorgregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] opnieuw aangehouden, zodat het verloop en de resultaten van de ondertoezichtstelling (op 13 januari 2017 uitgesproken en verlengd tot 13 januari 2019) kunnen worden meegenomen bij die beslissing. De GI is verzocht om het hof hierover uiterlijk 1 december 2018 nader te informeren.
2.3
Uit de rapportage van de GI van 12 november 2018 komt naar voren dat [de minderjarige] zich op de belangrijke levensgebieden goed ontwikkelt en dat haar veiligheid en ontwikkelings- perspectief voldoende gewaarborgd lijken. De ouders hebben inmiddels af en toe contact en de moeder informeert vader voldoende over hun dochter. De vader gaat netjes om met het hem (voorlopig) toebedeelde gezag. Het dwingen van [de minderjarige] tot contact met vader zal de situatie en haarzelf geen goed doen en waarschijnlijk zelfs meer barrières opwerpen.
De GI heeft naar aanleiding van de evaluatie in november 2018 besloten om geen verlenging van de ondertoezichtstelling te verzoeken. De raad stemt hier blijkens zijn advies van
14 december 2018 mee in.
2.4
De vader heeft bij brief van 6 december 2018 ook laten weten dat er inmiddels contact is tussen hem en de moeder over het welzijn van [de minderjarige] , maar dat hij tot zijn spijt geen rechtstreeks contact heeft met [de minderjarige] . Wel probeert de vader, zo geeft hij aan, op andere wijze een positieve bijdrage te leveren door studieboeken en bijlessen Frans voor [de minderjarige]
te betalen. De vader kan zich echter, in het belang van [de minderjarige] en haar wens daarin respecterend, er bij neerleggen dat er geen zorgregeling wordt vastgesteld tussen hem
en [de minderjarige] . Wat betreft het gezag is de vader van mening dat partijen definitief met het gezamenlijk gezag belast dienen te worden. De moeder heeft zich richting het hof niet uitgelaten over de nadere rapportage van de GI.
Gezag
2.5
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk gezag hebben over hun kind(eren).
2.6
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.7
Bij beschikking van 6 juli 2017 heeft het hof bepaald dat het gezag over [de minderjarige] voorlopig mede aan de vader toekomt. Blijkens het rapport van de raad van 12 december 2017 heeft de vader laten zien dat hij daar - tot dan toe - op verantwoorde wijze mee om is gegaan. Volgens de raad raakte [de minderjarige] ten tijde van het onderzoek (oktober / november 2017) niet klem of verloren tussen de ouders. De raad heeft hierbij opgemerkt dat deze situatie nog pril is en zal veranderen doordat ouders weer met elkaar geconfronteerd zullen worden en er mogelijk contact ontstaat tussen [de minderjarige] en de vader. Uit de recente informatie aan het hof van de GI en de vader is gebleken dat er tot op heden nog steeds geen contact tot stand is gekomen tussen [de minderjarige] en de vader, omdat [de minderjarige] daar geen behoefte aan heeft.
De vader wil [de minderjarige] niet dwingen tot contact en heeft zich neergelegd bij de wens van [de minderjarige] . De vader wordt door de moeder inmiddels wel geïnformeerd over hoe het gaat met [de minderjarige] . Niet is gebleken dat de huidige situatie, waarin de vader mede met het gezag over [de minderjarige] is belast en de ouders contact met elkaar (kunnen) hebben, een onaanvaardbaar risico oplevert dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders. Ook anderszins is niet gebleken dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de moeder alleen met het gezag over haar belast is.
2.8
Gelet op het vorenstaande, ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van voornoemd uitgangspunt dat aan ouders gezamenlijk het gezag toekomt. Het hof heeft bij zijn beslissing mede in aanmerking genomen dat de vader, zoals uit de rapportage van de GI naar voren komt, de afgelopen (ruim) anderhalf jaar zorgvuldig gebruik heeft gemaakt van zijn voorlopige gezagspositie en de moeder geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de vader om hem mede met het gezag over [de minderjarige] te belasten.
Zorgregeling
2.9
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan, voor zover hier van belang, omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
2.1
De vader heeft verzocht een zorgregeling met [de minderjarige] vast te stellen. Uit het dossier komt naar voren dat de vader al jaren (sinds juni 2012) geen contact meer heeft gehad met [de minderjarige] . Het is de afgelopen jaren, ook in het kader van de ondertoezichtstelling, niet gelukt om het contact tussen de vader en [de minderjarige] tot stand te brengen. [de minderjarige] , die nu 12 jaar oud is, heeft bij herhaling en ook bij de gezinsmanager van de GI aangegeven dat ze geen contact wil met haar vader, maar dat ze zich vrij voelt om aan te geven als ze wel contact zou willen. Uit de rapportage van de GI komt naar voren dat gedwongen contact met de vader niet in het belang van [de minderjarige] is. De vader wil [de minderjarige] zelf ook niet dwingen tot contact of belasten met zijn wens daartoe. Dit geeft de vader aan in zijn brief van 6 december 2018, waarbij hij opmerkt te blijven hopen op een positieve ontwikkeling in de toekomst. [de minderjarige] is er in het kader van de ondertoezichtstelling van op de hoogte gebracht dat haar vader voor haar klaar staat wanneer zij dat zou willen.
2.11
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat de vader thans aangeeft dat hij zich er bij neer kan leggen dat er geen zorgregeling wordt vastgesteld, zal het hof het door de vader eerder (in 2015) gedane verzoek in hoger beroep tot vaststelling van een zorgregeling afwijzen. Het hof merkt ten overvloede op dat het voor [de minderjarige] belangrijk is dat de moeder haar de ruimte geeft in haar eventuele wensen ten aanzien van het contact met de vader.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking deels, voor wat betreft de beslissing over het gezamenlijk gezag, vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Groningen, locatie Groningen, van 14 april 2015, voor zover daarbij het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] is afgewezen;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezag over [de minderjarige] , geboren [in] 2006 te [B] , voortaan mede aan de vader toekomt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, A.W. Beversluis en I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 5 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.