ECLI:NL:GHARL:2019:11256

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 december 2019
Publicatiedatum
31 december 2019
Zaaknummer
200.266.503
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid verlengingen ondertoezichtstelling minderjarige en de rol van de grootouder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de verlengingen van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, die de ondertoezichtstelling op verschillende momenten had verlengd. De moeder verzocht het hof om de ondertoezichtstelling te beëindigen of de duur ervan te verkorten. De vader en de gecertificeerde instelling, Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, hebben verweer gevoerd. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de relevante feiten uiteengezet, waaronder eerdere beschikkingen van de kinderrechter en de rol van de grootmoeder als informant. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderrechter bij de verlenging van de ondertoezichtstelling niet op rechtmatige wijze heeft gehandeld, omdat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. De verlenging van de ondertoezichtstelling tot 18 juli 2019 is daarom nietig verklaard. De verlengingen tot 18 september en 18 oktober 2019 zijn echter bekrachtigd, omdat deze rechtmatig zijn. Het hof heeft de grieven van de moeder verworpen en de bestreden beschikkingen van de kinderrechter bekrachtigd, met uitzondering van de beschikking van 21 juni 2019, die niet op rechtmatige wijze tot stand is gekomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.266.503
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 482197)
beschikking van 31 december 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.R. Koopman te Zeist,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI,
en
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.M. Bijl.
Als informant is aangemerkt:
[de oma],
oma moederszijde,
wonende te [A] ,
verder te noemen: de oma,

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht (verder: de kinderrechter), van 21 juni 2019, 17 juli 2019 en 4 september 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder gezamenlijk ook te noemen: de bestreden beschikkingen).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 september 2019;
- het verweerschrift van de vader;
- een journaalbericht van mr. Koopman van 29 september 2019 met producties;
- een journaalbericht van mr. Koopman van 8 november 2019 met producties;
- een e-mailbericht van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van
14 november 2019, waarin de raad mededeelt niet aanwezig te zullen zijn bij de mondelinge behandeling bij het hof;
- een journaalbericht van mr. Koopman van 15 november 2019 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 november 2019 plaatsgevonden. Bij de mondelinge behandeling waren mr. Koopman namens de moeder en [C] namens de GI aanwezig. Ook was de oma aanwezig. De moeder is niet naar de mondelinge behandeling gekomen. Namens de raad was, met bericht vooraf, niemand aanwezig. De vader en zijn advocaat waren, met bericht vooraf, ook niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2017 te [A] .
3.2
Bij beschikking van 25 juni 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (verder: de rechtbank), de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] te erkennen. De vader heeft [de minderjarige] op 14 november 2018 erkend.
3.3
Bij beschikking van 19 juli 2018 heeft de rechtbank, voor zover hier relevant, de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . Bij beschikking van 12 maart 2019 heeft dit hof de beschikking van 19 juli 2018, voor zover deze betrekking heeft op het gezag over [de minderjarige] , bekrachtigd.
3.4
[de minderjarige] woont samen met de moeder bij de oma.
3.5
Bij mondelinge uitspraak van 5 juli 2018, schriftelijk vastgelegd op 17 juli 2018, heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 5 juli 2018. Deze uitspraak is bij beschikking van dit hof van 17 januari 2019 bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de - in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking van 21 juni 2019 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 18 juli 2019 en de beslissing voor het overige aangehouden.
4.2
Bij de - in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking van 17 juli 2019 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 18 september 2019 en de beslissing voor het overige aangehouden.
4.3
Bij de - in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking van 4 september 2019 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 18 oktober 2019 en de beslissing voor het overige aangehouden.
4.4
De moeder is met in totaal vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen van 21 juni 2019, 17 juli 2019 en 4 september 2019. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de ondertoezichtstelling wordt beëindigd dan wel dat de duur daarvan wordt verkort.
4.5
De GI en de vader hebben verweer gevoerd: de GI mondeling en de vader schriftelijk.

5.De motivering van de beslissing

De positie van de oma
5.1
De moeder en de oma hebben het hof verzocht de oma aan te merken als belanghebbende.
5.2
Het hof heeft dit verzoek op de mondelinge behandeling afgewezen, omdat niet is voldaan aan het criterium van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] heeft niet rechtstreeks betrekking op de rechten en plichten van de oma. De oma is niet belast met het gezag over [de minderjarige] .
De rechtmatigheid van de verlengingen
5.3
De termijn van de verlengde ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is op achtereenvolgens 18 juli 2019, 18 september 2019 en 18 oktober 2019 verstreken. Toch heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de verlengingen te laten toetsen. Dat volgt uit het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht van de moeder op eerbiediging van haar gezinsleven.
5.4
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Algemene overweging
5.5
Het hof stelt voorop dat de kinderrechter bij mondelinge uitspraak van 5 juli 2018, schriftelijk vastgelegd op 17 juli 2018, aannemelijk heeft geoordeeld dat [de minderjarige] zodanig opgroeit, dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Deze uitspraak is bij beschikking van dit hof van 17 januari 2019 bekrachtigd. De beschikking van het hof is inmiddels onherroepelijk geworden. Bij de beoordeling van de grieven van de moeder tegen de bestreden beschikkingen is derhalve het uitgangspunt dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, tenzij sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat niet langer sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Ten aanzien van alle drie de bestreden beschikkingen geldt naar het oordeel van het hof dat niet is gebleken van dergelijke gewijzigde omstandigheden.
De beschikking van 21 juni 2019
5.6
Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat, zoals de moeder stelt, de GI het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling heeft ingediend buiten de geldende termijn uit het Procesreglement Civiel Jeugdrecht, de moeder het verzoekschrift van de GI pas na de bestreden beschikking toegestuurd heeft gekregen en uit de stukken van de rechtbank niet blijkt dat de reactie van de moeder op het rapport van de GI is meegenomen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd zonder dat hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Het hof is daarom met de moeder van oordeel dat sprake is van strijd met de goede procesorde. Bovendien blijkt uit de bestreden beschikking niet dat enige inhoudelijke afweging heeft plaatsgevonden. Dat de zaak is aangehouden tot 17 juli 2019 om tegelijk met andere zaken betreffende [de minderjarige] te worden behandeld doet hier niet aan af, nu zonder overleg met en instemming van de advocaat van de moeder een uitstel op deze wijze is gerealiseerd. Dat het slechts om een (uitstel) periode ging, maakt het oordeel van het hof niet anders. Niet is gebleken van een noodsituatie waarbij overleg met partijen en belanghebbenden niet mogelijk was. Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de verlenging van de ondertoezichtstelling niet op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. Aangezien de termijn van de verlenging op 18 juli 2019 is verstreken, kan het hof het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor zover dat zich uitstrekt tot 18 juli 2019 niet meer afwijzen. Het hof zal het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de bestreden beschikking van 21 juni 2019 daarom verwerpen, zoals hierna in het dictum te vermelden.
De beschikking van 17 juli 2019
5.7
De kinderrechter heeft, nadat de moeder op de mondelinge behandeling een wrakingsverzoek had gedaan, de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van twee maanden. Anders dan de moeder is het hof van oordeel dat deze verlenging rechtmatig is. Uit Hoge Raad 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1691, volgt dat de eisen van een goede procesorde kunnen meebrengen dat, ondanks het bepaalde in artikel 37 lid 5 Rv (aanstonds na een verzoek tot wraking wordt de behandeling van de zaak geschorst), de rechter tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, in de zaak handelingen mag verrichten of beslissingen mag nemen die geen uitstel dulden en ten aanzien waarvan de beslissing op het wrakingsverzoek dus niet kan worden afgewacht. In aanmerking genomen dat de ondertoezichtstelling op 18 juli 2019 zou aflopen, brachten de eisen van een goede procesorde en het belang van [de minderjarige] naar het oordeel van het hof mee
dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling voor de duur van twee maanden mocht verlengen, zonder op dat moment een inhoudelijke afweging te maken en zonder de beslissing op het wrakingsverzoek af te wachten. De kinderrechter heeft in de beschikking gemotiveerd waarom de beslissing niet uitgesteld kon worden. Het hof acht de termijn van twee maanden aanvaardbaar, gelet op de vakantieperiode waarvan toen sprake was en gelet op de zwaarte van de inbreuk op het gezinsleven, een ondertoezichtstelling waarbij de minderjarige in het gezin kan blijven. Het hof zal de bestreden beschikking van 17 juli 2019 daarom bekrachtigen.
De beschikking van 4 september 2019
5.8
Anders dan de moeder stelt, volgt uit de bestreden beschikking dat de kinderrechter een (marginale) inhoudelijke afweging heeft gemaakt. De advocaat van de moeder was op de mondelinge behandeling bij de kinderrechter aanwezig maar doordat de GI niet was verschenen, was geen inhoudelijk debat mogelijk. In aanmerking genomen dat de ondertoezichtstelling op 18 september 2019 zou aflopen en de ondertoezichtstelling met een relatief korte periode is verlengd, acht het hof de verlenging rechtmatig. Het hof zal de bestreden beschikking van 4 september 2019 daarom bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep van de moeder voor zover dat is gericht tegen de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 21 juni 2019 en stelt vast dat de verlenging van de ondertoezichtstelling niet op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 17 juli 2019;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 4 september 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, E.B. Knottnerus en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 31 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.