Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
Van Hijfte,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, die woonachtig is te [A], had in eerste aanleg de rol van gedaagde en werd vertegenwoordigd door mr. R. de Vries, die zich echter had onttrokken. De geïntimeerde, Handelsmaatschappij Van Hijfte B.V., had in eerste aanleg de rol van eiseres en werd vertegenwoordigd door mr. A.C. Teeuw. Na de onttrekking van de advocaat van appellant werd de zaak doorgehaald. De advocaat van de geïntimeerde heeft vervolgens een brief gestuurd naar de appellant, waarin hij aangaf de zaak opnieuw te willen aanbrengen en om arrest te vragen. Het hof oordeelde echter dat deze brief niet voldeed aan de eisen van artikel 8.3 van het Landelijk procesreglement (Lpr). Dit artikel stelt dat een partij die de procedure na doorhaling wil hervatten, een verzoek moet indienen met een duidelijke aanzegging aan de wederpartij, inclusief de noodzaak om een nieuwe advocaat te stellen en de memorie van grieven in te dienen binnen een bepaalde termijn.
Het hof concludeerde dat de brief van de advocaat van de geïntimeerde niet aan deze eisen voldeed, omdat niet expliciet was vermeld dat de appellant op de aangegeven roldatum een nieuwe advocaat moest stellen en dat de memorie van grieven moest worden ingediend. Gezien de verstrekkende gevolgen van deze procedurele vereisten, had de advocaat van de geïntimeerde een duidelijke aanzegging moeten doen, vooral omdat de appellant geen advocaat meer had. Het hof besloot daarom dat de zaak niet correct was hervat en bepaalde dat de zaak ambtshalve werd doorgehaald. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en naleving van procesregels in civiele procedures.