ECLI:NL:GHARL:2019:11051

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
200.261.043/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in verband met pleegzorgvergoeding aan grootouder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen. De man, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, verzocht om de kinderalimentatie te wijzigen naar nihil. Dit verzoek was gebaseerd op de wijziging van de woon- en opvoedsituatie van de kinderen, die sinds augustus 2017 bij de grootmoeder van de kinderen wonen, omdat de vrouw naar België was verhuisd. De grootmoeder ontvangt een pleegzorgvergoeding voor de kinderen, wat van invloed is op de behoefte aan kinderalimentatie.

Het hof oordeelde dat de pleegzorgvergoeding de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen dekt, waardoor de man geen bijdrage meer verschuldigd is aan de vrouw. De uitspraak van de rechtbank van 19 maart 2019, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 25,- per kind per maand, werd vernietigd. Het hof stelde de kinderalimentatie met ingang van 29 mei 2018 op nihil vast, omdat de man sinds januari 2018 geen kinderalimentatie had betaald. De beslissing van het hof houdt rekening met de gewijzigde omstandigheden en de financiële situatie van de betrokkenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.261.043/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/161321 / FA RK 18-694)
beschikking van 17 december 2019
inzake
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.O. Hovinga te Leeuwarden,
en
[geïntimeerde],
wonende te [B] (België),
geïntimeerde,
verder te noemen: de vrouw,
voormalig advocaat: mr. M.R. Rauwerda te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar het proces-verbaal van de mondelinge
uitspraak, zoals bedoeld is in artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, van
19 maart 2019 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitgesproken onder voormeld zaaknummer en schriftelijk vastgesteld op 27 maart 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 juni 2019;
- een faxbericht van mr. Rauwerda van 6 september 2019 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Rauwerda van 9 september 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Hovinga van 17 oktober 2019 met productie(s).
2.2
Op 6 december 2019 heeft de vrouw telefonisch aangegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling. Bij journaalbericht van 13 december 2019 heeft de man dat ook gedaan. Zodoende zal de zaak op de stukken worden afgedaan.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2015 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van (voor zover hier van belang):
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2004;
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2007, en
- [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2013,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Partijen hebben op 14 december 2014 een ouderschapsplan ondertekend dat is opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van 11 februari 2015. Op grond daarvan hebben de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw en dient de man vanaf 23 februari 2015
€ 37,- per kind per maand aan de vrouw te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van - voor zover hier aan de orde - [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2018 ingevolge de wettelijke indexering € 38,84 per kind per maand.
3.4.
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] wonen sinds augustus 2017 niet meer bij de vrouw.
De vrouw is toen zonder de kinderen verhuisd naar haar partner in België. Sindsdien wonen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bij de moeder van de vrouw (hierna: de oma). Per 8 juni 2018 zijn een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing bij de oma van kracht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden uitspraak is (het hof begrijpt onder wijziging van de beschikking van 11 februari 2015) de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 19 maart 2019 bepaald op € 25,- per kind per maand.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de uitspraak van
19 maart 2019. Grief 1 ziet op de behoefte van de kinderen. Grieven 2 en 3 zien op het aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen. Grief 4 ziet op de ingangsdatum. De man verzoekt de uitspraak van 19 maart 2019 te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog zijn verzoek van 29 mei 2018 ten aanzien van de kinderalimentatie, inhoudende kort gezegd nihilstelling van de kinderalimentatie per 5 augustus 2017 dan wel 6 november 2017, toe te wijzen, dan wel te bepalen dat hij de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie voortaan aan de oma dient te betalen.
4.3
De vrouw heeft bij brief van 27 augustus 2019 (bijlage bij journaalbericht van
9 september 2019 van mr. Rauwerda) onder meer laten weten dat zij akkoord gaat met het verzoek van de man dat de alimentatie van € 25,- per kind per maand aan oma wordt betaald en als de man geen alimentatie wil betalen zij daar ook mee akkoord gaat.

5.De motivering van de beslissing

Wijziging van omstandigheden
5.1
De verandering in de woon- en opvoedsituatie van de vrouw en de kinderen zoals omschreven in 3.4. heeft financiële consequenties, zodat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
Behoefte kinderen
5.2
Tijdens een uithuisplaatsing wordt de behoefte van een minderjarige begrensd door de kosten die door de verzorgende ouder in verband daarmee daadwerkelijk worden gemaakt. Voor vaststelling van de omvang van de behoefte van de minderjarige mag van de (oorspronkelijk) verzorgende ouder worden gevergd dat hij of zij alle kosten aannemelijk maakt die voor de minderjarige worden uitgegeven.
5.3
Als gesteld en niet weersproken staat vast dat de oma een pleegzorgvergoeding ontvangt voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , hetgeen ook gebruikelijk is in een dergelijke situatie. Met een pleegzorgvergoeding dient bij de berekening van kinderalimentatie rekening te worden gehouden. De hoogte van de pleegzorgvergoeding wordt in beginsel dekkend geacht voor de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen. Dit kan anders zijn in het geval van een hoog voormalig gezinsinkomen of een situatie waarin er voor het kind/de kinderen uitzonderlijk veel kosten moeten worden gemaakt. De vrouw heeft niet gesteld dat in dit geval, na verrekening van de pleegzorgvergoeding, sprake is van een resterende behoefte van de kinderen. Dit betekent dat de man geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] meer verschuldigd is aan de vrouw. Grief 1 van de man slaagt.
Ingangsdatum
5.4.
Uitgangspunt bij een wijziging van kinderalimentatie is dat deze aanvangt op het moment dat het verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend, in dit geval 29 mei 2018. De wederpartij heeft vanaf dat moment immers met een verandering rekening kunnen houden. Het hof ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te beslissen. Het door de man aangevoerde is daarvoor onvoldoende. Ten tijde van de door de man (primair) verzochte data (5 augustus 2017, dan wel 6 november 2017, zijnde het moment waarop de vrouw zich heeft uitgeschreven uit Nederland) was nog geen sprake van een machtiging tot plaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een voorziening voor pleegzorg en dus ook niet van een (behoeftedekkende) pleegzorgvergoeding. Dit betekent dat het hof 29 mei 2018 hanteert als ingangsdatum van de nihilstelling van de kinderalimentatie. Aangezien de man volgens de vrouw in haar brief van 27 augustus 2019 sinds januari 2018 geen kinderalimentatie heeft betaald, levert deze wijziging, ondanks de terugwerkende kracht, voor de vrouw geen terugbetalingsverplichting op. Grief 4 van de man slaagt (deels).

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven 1 en 4 (deels). Grieven 2 en
3 kunnen verder onbesproken blijven. Het hof zal de bestreden uitspraak vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de uitspraak, zoals bedoeld is in artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, van 19 maart 2019 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
11 februari 2015 en het daarin opgenomen ouderschapsplan voor zover dit betrekking heeft op de kinderalimentatie en stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren [in]
2004, [de minderjarige2] , geboren [in] 2007, en [de minderjarige3] , geboren [in] 2013, met ingang van 29 mei 2018 op nihil;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en
E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op
17 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.