5.15Bij het bepalen van de omvang van deze billijke vergoeding houdt het hof rekening met de volgende elementen.
- de verwachte duur van het dienstverband zonder ontbinding
Omdat het in 2013 lopende verbetertraject volgens het hof prematuur is beëindigd, ligt het in de rede dat Wageningen Research een nieuw intensief verbetertraject had opgezet voor de duur van enkele maanden, indien haar ontbindingsverzoek op 5 februari 2019 was afgewezen. Voortzetting van het verbetertraject uit 2013 zou niet reëel zijn, gelet op het tijdsverloop.
Het hof acht het waarschijnlijk dat een nieuw traject dan per 1 maart 2019 zou zijn gestart en zes maanden zou duren. Productiviteit, declarabiliteit en klantgerichtheid zouden daarbij zeer waarschijnlijk weer kernpunten zijn, gelet op de volgens Wageningen Research toegenomen zakelijkheid bij de universiteit. Het hof heeft geen aanknopingspunt om te veronderstellen dat de resultaten van [verzoeker] op die punten behoorlijk zouden toenemen ten opzichte van de onvoldoende resultaten die hij voor zijn arbeidsongeschiktheid liet zien. Wat de klantgerichtheid betreft, is ook zijn houding van belang. Het hof heeft zelf geconstateerd dat [verzoeker] star vasthoudt aan zijn standpunten en niet, althans moeilijk, in staat is toe te geven dat het ook anders kan zijn, laat staan dat hij zijn ongelijk bekent. Een voorbeeld daarvan is dat hij ook nog ter zitting bij het hof meende dat hij zijn oude functie terug had moeten krijgen na de beslissing op zijn bezwaar (zie 3.10), hoewel de arbeidsdeskundige anders rapporteerde. Met een dergelijk starre houding behoudt men geen klanten. Het hof acht het zeer onwaarschijnlijk dat een nieuw verbetertraject zou slagen. Ook is de kans gering dat [verzoeker] zich bij een dergelijk oordeel zou neerleggen, zodat in september 2019 ontbinding zou zijn verzocht. De arbeidsovereenkomst zou dan naar verwachting zijn ontbonden en op 31 december 2019 zijn geëindigd. Daarmee zou de arbeidsovereenkomst 9 maanden langer hebben geduurd dan nu het geval is.
Bij deze hypothetische gevalsvergelijking laat het hof buiten beschouwing dat [verzoeker] zich eind maart 2019, na de bestreden beslissing van de kantonrechter, opnieuw ziek heeft gemeld. Onbekend is of [verzoeker] zich ook zou hebben ziekgemeld wanneer de kantonrechter het ontbindingsverzoek zou hebben afgewezen. En als al aangenomen zou moeten worden dat [verzoeker] ook dan uitgevallen zou zijn, ontbreekt informatie waaruit volgt dat dan geen verbetertraject mogelijk was geweest. Daarmee staat niet vast dat in de hypothetische situatie een opzegverbod in de weg zou staan aan het ontbindingsverzoek.
- geen verwijtbaar handelen van Wageningen Research
[verzoeker] heeft in de toelichting op zijn zevende grief, die hiervoor onder 5.10 aan de orde kwam, niet concreet gesteld wat hij Wageningen Research verwijt maar dat wel nader toegelicht in zijn pleitnotitie.
Het negatieve deskundigenoordeel over de re-integratieinspanningen van Wageningen Research in september 2014 heeft geen verband met de aard van de billijke vergoeding die hier aan de orde is, te weten de vervanging voor herstel van het dienstverband. Overigens heeft het hof begrip voor de beslissing om [verzoeker] indertijd vrij te stellen van werk, gelet op enerzijds de daarvoor opgegeven reden in het gespreksverslag (zie 3.7) en anderzijds de onbekendheid van (de bedrijfsarts van) Wageningen Research met de inhoud van het Iwema-rapport.
Niet is gebleken dat het verbetertraject in maart 2014 weer is opgestart na raadpleging van de bedrijfsarts. Maar het -impliciete- verwijt dat Wageningen Research op grond van het Iwema-rapport beter had moeten weten is onterecht. Dat geldt ook voor de beschuldiging dat zij zich teveel met de gezondheid van [verzoeker] heeft bemoeid en zich keer op keer niet in het oordeel van deskundigen kon vinden. De wisselende oordelen van de verzekeringsartsen van het UWV hebben het ook niet makkelijk gemaakt om de juiste weg te vinden.
Voorts geven de vaststaande feiten het hof geen aanleiding om bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening te houden met verwijtbaar gedrag van Wageningen Research, als component voor genoegdoening. Dat zij op verschillende wijzen heeft gepoogd te komen tot beëindiging van het dienstverband met [verzoeker] (met een beëindigingsovereenkomst, met toestemming van het UWV en uiteindelijk met een door de kantonrechter gehonoreerd ontbindingsverzoek) kan haar niet kwalijk genomen worden. Niet is gebleken dat daarbij ‘vals is gespeeld’.
- geen rol voor lengte dienstverband en kansen op de arbeidsmarkt
Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat de duur van het dienstverband van [verzoeker] of zijn arbeidskansen elders een rol zouden spelen in het hiervoor geschetste hypothetische scenario (een nieuw verbetertraject en het verwachte vervolg daarvan met een ontbindingsprocedure).
- ontvangen vergoedingen bij ontbinding
[verzoeker] heeft een transitievergoeding ontvangen die ruim € 4.200,- bruto hoger was dan waarop hij bij ontbinding per 1 april 2019 recht zou hebben gehad. Bij een beëindiging per 31 december 2019, meer dan zes maanden later, zou de transitievergoeding echter hoger zijn geweest.
- andere inkomsten
Vanaf 1 april 2019 heeft [verzoeker] een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangen. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof op 22 november 2019 had hij nog steeds die uitkering; niet is gebleken dat dit voor 1 januari 2020 anders zou worden.