ECLI:NL:GHARL:2019:11011

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
18/00841
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanmaningskosten en verzending aanslagen via MijnOverheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanmaningskosten die aan belanghebbende zijn opgelegd door de ambtenaar van GBLT. De ambtenaar had belanghebbende een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht na het niet tijdig betalen van aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze kosten, maar de ambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Overijssel oordeelde echter dat het bezwaar gegrond was, waarna de ambtenaar in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 21 november 2019 werd duidelijk dat belanghebbende de aanslagen via de Berichtenbox van MijnOverheid had ontvangen, maar dat hij geen notificatie e-mails had ontvangen en zijn account tussen april en september 2016 niet had bezocht. Het Hof oordeelde dat de ambtenaar de aanslagen rechtsgeldig had bekendgemaakt, maar dat de aanmaningskosten in dit geval niet in overeenstemming waren met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het Hof concludeerde dat belanghebbende in omstandigheden verkeerde die het hem feitelijk onmogelijk maakten om zijn betalingsverplichting tijdig na te komen, en dat het in rekening brengen van aanmaningskosten onredelijk en onbillijk was.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, vernietigde de beschikking inzake de aanmaningskosten en verklaarde het hoger beroep van de ambtenaar ongegrond. Tevens werd de ambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 295. De uitspraak benadrukt het belang van behoorlijk bestuur en de noodzaak om rekening te houden met de omstandigheden van de belastingplichtige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummer 18/00841
uitspraakdatum:
24 december 2019
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de ambtenaar van GBLT, gemeente– en waterschapsbelastingente
Zwolle(hierna: de ambtenaar)
tegen de uitspraak van rechtbank Overijssel van 3 augustus 2018, nummer Awb 16/2392 in het geding tussen
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
en de ambtenaar

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De ambtenaar heeft belanghebbende bij beschikking een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de ambtenaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.2
Het tegen die uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep is door de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) gegrond verklaard.
1.3
De ambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.4
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 21 november 2019 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en namens de ambtenaar, mr. [A] .
1.5
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Met dagtekening 31 mei 2016 heeft de heffingsambtenaar van GBLT ten name van belanghebbende aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing ten bedrage van in totaal € 274,65 vastgesteld. De uiterste betaaldatum van die aanslagen was gesteld op 31 juli 2016.
2.2
De ambtenaar heeft de aanslagen via de Berichtenbox van belanghebbende op MijnOverheid aan belanghebbende bekendgemaakt op 25 mei 2016.
2.3
Volgens informatie van Logius, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft belanghebbende op 3 april 2016 om 18.21 uur het MijnOverheid-account dat is gekoppeld aan zijn burgerservicenummer geactiveerd. Volgens die informatie heeft belanghebbende voorts op 3 april 2016 om 18.21 uur door een vinkje te zetten bij ‘Ja, ik ga akkoord’ (zie 2.4 hierna) aangegeven dat hij digitale post van GBLT en vele andere bestuursorganen in zijn Berichtenbox van MijnOverheid wil ontvangen. Belanghebbende heeft de Berichtenbox tussen 4 april 2016 en 16 september 2016 niet meer ‘bezocht’. Belanghebbende heeft ter zake van de onderhavige aanslagen geen notificatie e-mails ontvangen. Belanghebbende heeft op 16 september 2016 om 15:51 uur zijn MijnOverheid-account gedeactiveerd.
2.4
In april 2016 zag het registratiescherm van MijnOverheid er als volgt uit:
2.5
Door het aanvinken van het hokje bij “Ja, ik ga akkoord”, gaat een gebruiker van MijnOverheid ermee akkoord dat hij voortaan voor alle in de lijst (overheids-)organisaties vermelde instellingen digitale post kan ontvangen. Dit varieert van de gemeenten Aalsmeer tot en met de gemeente Zwolle, de Belastingsamenwerkingen van diverse gemeenten en hoogheemraadschappen, een groot aantal waterschappen, het CJIB, de Koninklijke Marechaussee, een groot aantal pensioenfondsen, bedrijfstakpensioenfondsen en pensioenstichtingen, de RDW, de Raad voor de Rechtsbijstand enz. Indien een gebruiker niet voor ál deze instellingen digitaal bereikbaar wenst te zijn, dient hij dit – na het aanvinken van eerder vermeld hokje – op de instellingenpagina in zoverre weer ongedaan te maken. Slechts de keuze voor het ontvangen van digitale post van de Belastingdienst kan niet nadien ongedaan worden gemaakt.
2.6
Belanghebbende heeft de onderhavige aanslagen niet vóór 31 juli 2016 betaald. In verband hiermee heeft de ambtenaar bij – ook per post verzonden – brief van 15 september 2016 belanghebbende gemaand tot het betalen van de in 2.1 genoemde aanslagen binnen 14 dagen na de dagtekening van de aanmaning. Daarbij heeft de ambtenaar belanghebbende een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Na ontvangst van deze aanmaning heeft belanghebbende direct het bedrag van € 274,65 aan verschuldigde belasting betaald. Hij heeft echter geweigerd de kosten van aanmaning van € 7 te betalen. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar aangetekend.
2.7
Het bezwaar is door de ambtenaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft belanghebbende echter in het gelijk gesteld. De ambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep aangetekend.

3.Het geschil

In hoger beroep is in geschil of de onderhavige aanmaningskosten belanghebbende terecht in rekening zijn gebracht. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de ambtenaar bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Bij de beoordeling van het partijen verdeeld houdende geschil dient te worden vooropgesteld dat, gelet op het bepaalde in artikel 123, lid 2, Waterschapswet, de onderhavige beschikking inzake de aanmaningskosten is opgelegd op de voet van artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet). Tegen de bij beschikking in rekening gebrachte aanmaningskosten kunnen rechtsmiddelen worden aangewend bij de belastingrechter (zie artikel 7, lid 1, Kostenwet). Het bezwaar- of beroepschrift kan echter – voor zover hier van belang – niet zijn gegrond op de stelling dat het aanslagbiljet niet is ontvangen, tenzij degene van wie de kosten worden gevorderd (belanghebbende) aannemelijk maakt dat de ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld (artikel 7, lid 2, Kostenwet). Gelet hierop, moet worden geconcludeerd dat de Rechtbank ten onrechte de bewijslast volledig bij de ambtenaar heeft gelegd.
4.2
Een aanmaning op de voet van artikel 11 van de Invorderingswet 1990 heeft ten doel de belastingschuldige te herinneren aan een openstaande belastingschuld en hem te waarschuwen voor de gevolgen die intreden wanneer die schuld niet op korte termijn wordt voldaan. Daarmee wordt bevorderd dat vergaande invorderingsmaatregelen, waaraan voor de schuldenaar aanzienlijke kosten kunnen zijn verbonden, eerst worden getroffen indien kan worden aangenomen dat de schuldenaar weigerachtig is te betalen (vgl. HR 23 september 2011, nrs. 10/03281 en 10/03282, ECLI:NL:HR:2011:BT2290).
4.3
Aan dit in overweging 4.2 genoemde doel ligt ten grondslag dat de belastingschuldige reeds eerder – door het opleggen van een belastingaanslag – erop is gewezen dat hij een opeisbare betalingsverplichting jegens de ontvanger heeft.
4.4
Belanghebbende heeft (in wezen) gesteld dat deze situatie zich hier niet voordoet, aangezien hij de onderhavige aanslagen niet heeft ontvangen. In deze stelling ligt naar het oordeel van het Hof besloten de stelling dat de ambtenaar de onderhavige aanslagen niet rechtsgeldig heeft bekendgemaakt aan belanghebbende. Gelet hierop, rust op de ambtenaar de last feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting ervan aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat de onderhavige aanslagen rechtsgeldig aan belanghebbende zijn bekendgemaakt. Het bepaalde in artikel 7, lid 2, Kostenwet staat daaraan naar het oordeel van het Hof niet in de weg.
4.5
Bekendmaking van besluiten (zoals belastingaanslagen) geschiedt, aldus art. 3:41, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), door toezending of uitreiking aan de belanghebbende(n). Een bestuursorgaan kan een bericht dat aan een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is (art. 2:14, lid 1, Awb).
4.6
In de Regeling voorzieningen GDI [1] is over het gebruik van MijnOverheid bepaald dat de gebruiker door het activeren van zijn MijnOverheid-account dit account in gebruik neemt. Hij maakt tevens kenbaar dat hij langs elektronische weg bereikbaar is voor het ontvangen van berichten in de Berichtenbox van door hem geselecteerde afnemers.
4.7
De ambtenaar heeft gesteld dat GBLT sinds november 2015 gebruik maakt van de Berichtenbox van MijnOverheid. Burgers kunnen aangeven dat zij voor GBLT elektronisch bereikbaar zijn via MijnOverheid. Belanghebbende heeft dit, aldus de ambtenaar, op 3 april 2016 gedaan. Nu de onderhavige aanslagen op 25 mei 2016 in de Berichtenbox van belanghebbende zijn geplaatst, zijn de onderhavige aanslagen volgens de ambtenaar op rechtsgeldige wijze aan belanghebbende bekendgemaakt. Belanghebbende betwist, kort gezegd, dat hij ervoor heeft gekozen dat hij langs elektronische weg bereikbaar is voor GBLT.
4.8
Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende zelf ‘actief’ het vinkje bij ‘Ja, ik ga akkoord’ heeft gezet (zie 2.4) en daarmee kenbaar heeft gemaakt aan onder anderen GBLT dat hij via de Berichtenbox van MijnOverheid bereikbaar is voor elektronisch te verzenden post. Gelet hierop, was de ambtenaar gerechtigd de onderhavige aanslagen via de Berichtenbox aan belanghebbende te verzenden. Dat belanghebbende het vinkje mogelijk niet bewust heeft geplaatst, kan hieraan niet afdoen aangezien dit voor het GBLT niet kenbaar was. Gelet op het door de ambtenaar in deze procedure overgelegde overzicht van de gebruikersgegevens van MijnOverheid van belanghebbende is aannemelijk dat belanghebbende de onderhavige aanslagen op 25 mei 2016 in zijn Berichtenbox heeft ontvangen. Nu belanghebbende de onderhavige aanslagen niet vóór de vervaldatum van 31 juli 2016 had betaald, moet op grond van een strikte toepassing van de wet worden geconcludeerd dat de ambtenaar belanghebbende terecht heeft gemaand om de aanslagen alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te voldoen en daarbij terecht op de voet van artikel 2 van de Kostenwet een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten in rekening heeft gebracht.
4.9
Niettemin is het Hof van oordeel dat de ambtenaar in dit geval de aanmaningskosten ten onrechte in rekening heeft gebracht aangezien een strikte toepassing van de wet hier moet wijken voor de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waarop belanghebbende in deze procedure – naar in zijn klachten ligt besloten – een beroep heeft gedaan. Dienaangaande is het volgende van belang.
4.1
Op Rijksniveau hanteren de ontvangers bij de uitoefening van hun taken het door de Staatssecretaris van Financiën vastgestelde beleid zoals vervat in de Leidraad invordering 2008. In die leidraad is in paragraaf 75.7 het volgende opgenomen:
‘(…)
75.7.
Niet-verwijtbaarheid en vervolgingskosten
In uitzonderlijke situaties kan er voor de ontvanger aanleiding bestaan de in rekening gebrachte vervolgingskosten – hoezeer ook verschuldigd – te verminderen als de belastingschuldige hier schriftelijk om verzoekt.
Van zo’n situatie kan sprake zijn als de belastingschuldige aantoont in omstandigheden te hebben verkeerd die het hem feitelijk onmogelijk maakten zijn verplichtingen tijdig na te komen en bovendien de invordering van vervolgingskosten – gezien de omstandigheden van het specifieke geval – onredelijk en onbillijk is.
(…)’.
4.11
Deze in de Leidraad invordering 2008 opgenomen beleidsregels zijn weliswaar niet rechtstreeks van toepassing op het GBLT, maar de in paragraaf 75.7 van de Leidraad invordering 2008 opgenomen regeling vormt in wezen ook een uiting van behoorlijk bestuur door een bestuursorgaan bij de uitoefening van hun wettelijke taken. De werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur brengt naar het oordeel van het Hof met zich dat de ambtenaar bij de invordering van belastingschulden en het daarbij in rekening brengen van kosten oog moet hebben voor uitzonderlijke gevallen die nopen tot het loslaten van een strikte toepassing van de wet. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich naar het oordeel van het Hof hier voor. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof in omstandigheden verkeerd die het hem feitelijk onmogelijk maakten zijn betalingsverplichting inzake de onderhavige aanslagen tijdig na te komen. Van een weigerachtige schuldenaar is geenszins sprake. Het in rekening brengen van aanmaningskosten is in dit geval onredelijk en onbillijk. Redengevend hiervoor acht het Hof dat: (1) het (gevolg van het) activeren van de Berichtenbox voor een normale gebruiker bijzonder verwarrend kan zijn, nu door het aanvinken van één hokje een akkoordverklaring voor het ontvangen van digitale post wordt gegeven voor ca 150 – 200 instellingen, welke keuze vervolgens, voor zover van toepassing, weer ongedaan moet worden gemaakt, hetgeen ook niet strookt met het bepaalde in artikel 2, lid 2 van de Regeling voorzieningen GDI (de opt-in regeling) (2) het activeren van de Berichtenbox op 3 april 2016 door belanghebbende niet – naar het Hof aannemelijk acht nu ook vele andere voor belanghebbende volstrekt niet relevante bestuursorganen zijn aangevinkt en hij na het bekend worden met de activering op 16 september 2016, deze onmiddellijk ongedaan heeft gemaakt – bewust door hem is gedaan, (3) hij geen notificatie e-mails met betrekking tot de aanslagen heeft ontvangen, (4) hij tussen 3 april 2016 en 16 september 2016 niet heeft ingelogd op MijnOverheid en (5) belanghebbende na ontvangst van de per gewone post verzonden aanmaning de onderhavige aanslagen aanstonds heeft betaald. Belanghebbende was weliswaar belastingschuldige en strikt juridisch bezien was hij erop gewezen dat hij een opeisbare betalingsverplichting jegens de ambtenaar had maar feitelijk bezien was dat niet het geval. Zoals gezegd, was belanghebbende niet een weigerachtige schuldenaar. Onder deze bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval strookt het in rekening brengen van aanmaningskosten, hoezeer ook wettelijk verschuldigd, naar het oordeel van het Hof niet met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarom zijn de onderhavige aanmaningskosten belanghebbende ten onrechte in rekening gebracht.
4.12
De Rechtbank is, zij het op andere gronden, eveneens tot de conclusie gekomen dat de onderhavige aanmaningskosten belanghebbende ten onrechte in rekening zijn gebracht. In het dictum van haar uitspraak is de Rechtbank evenwel vergeten de beschikking inzake de aanmaningskosten te vernietigen. Het Hof zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen en die beschikking alsnog vernietigen. Het hoger beroep van de ambtenaar is ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op € 35 voor reis- en verblijfkosten en € 260 aan verletkosten voor de procedure in hoger beroep. De ambtenaar heeft ter zitting desgevraagd verklaard zich met deze proceskostenvergoeding te kunnen verenigen.

6.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond,
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank met de aanvulling dat de beschikking inzake de aanmaningskosten eveneens wordt vernietigd,
  • veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 295, en
  • bepaalt dat van de ambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 508.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. I. Linssen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2019.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 december 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 23 oktober 2015, nr. 2015-609536, houdende regels met betrekking tot de werking, beveiliging en betrouwbaarheid van de voorzieningen voor elektronisch berichtenverkeer en informatieverschaffing alsmede van voorzieningen voor elektronische authenticatie en elektronische registratie van machtigingen (Regeling voorzieningen GDI)