Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De motivering van de beslissing
Het hof is van oordeel dat op grond van vaste jurisprudentie (zie onder meer HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631) bij waardering van goederen van de gemeenschap, zoals de certificaten, zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij het moment van verdeling. Om praktische redenen acht het hof 31 december 2017 de meest in aanmerking komende datum omdat die datum samenvalt met het boekjaar van de ondernemingen, zodat er per die datum jaarcijfers beschikbaar zijn. Naar het oordeel van het hof is voor de bepaling van de waarde van de onderneming van de man, de genoemde DCF-methode de meest geëigende methode. De intrinsieke waarde is een momentopname en zegt vooral iets over de waarde van de bezittingen en niet over de potentie om met deze middelen geld te verdienen, en dus over de goodwill. De DCF-methode blikt naar de toekomst en met name naar de kasstromen. De DCF-methode gaat op de specifieke kenmerken van de onderneming in. Het hof zal in de vragen aan de deskundige opnemen of er in zijn visie in de specifieke omstandigheden van de zaak gronden gelegen zijn om een andere waarderingsmethode te hanteren. In het deskundigenrapport zal verder duidelijk moeten blijken hoe de rekening-courant schuld per 1 juni 2016 in de waardering is verwerkt.’