ECLI:NL:GHARL:2019:10939

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
21-006443-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en toewijzing schadevergoeding in strafzaak bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken en de vordering van de benadeelde partij was deels niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij, een buitengewoonopsporingsambtenaar, had de verdachte beschuldigd van bedreiging met de woorden 'Ik steek jullie neer'. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de bedreiging bewezen was, maar verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot immateriële schade, omdat niet was aangetoond dat er geestelijk letsel was ontstaan. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend van €314,20, waarvan €310,00 voor immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot materiële schade van €4,20 toegewezen, maar de vordering tot immateriële schade afgewezen. Het hof legde de verdachte een gevangenisstraf van twee weken op en een schadevergoedingsmaatregel. De beslissing is genomen na onderzoek op de zitting van 4 december 2019 en op basis van de stukken van het dossier.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006443-18
Uitspraak d.d.: 18 december 2019
VERSTEK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 9 november 2018 met parketnummer 18-129857-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1982] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis waarvan beroep te vernietigen en verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Voorts is de vordering van de benadeelde partij deels niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere motivering komt omtrent de gedeeltelijke niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 februari 2018 te Groningen [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek jullie neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks17 februari 2018 te Groningen [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek jullie neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een buitengewoonopsporingsambtenaar. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt, ook heeft hij buitengewoonopsporingsambtenaren en beveiligers gehinderd in de uitoefening van hun taak. Dit rekent het hof verdachte aan.
Het hof heeft in het nadeel van verdachte acht geslagen op een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële documentatie d.d. 5 november 2019, waaruit blijkt dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan andere en vergelijkbare strafbare feiten, veelal gepleegd in het Openbaar Vervoer.
Alles afwegend acht het hof – de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking genomen – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna aan te geven duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 314,20, bestaande uit een bedrag van € 310,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 4,20 aan materiële schade. Het materiële deel van de vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen tot het bedrag van € 4,20. De vordering is voor wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade stelt het hof voorop dat artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een limitatieve opsomming geeft van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
oogmerk om zodanige schade toe te brengen, bijvoorbeeld indien de verdachte iemand heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen;
aantasting in de persoon:
1) door het oplopen van lichamelijk letsel,
2) door schade in zijn eer of goede naam of
3) op andere wijze;
bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
Van de onder b. 3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Het hof stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast. Bij het begeleiden van reizigers door buitengewoonopsporingsambtenaren naar het juiste treinstel troffen twee beveiligers verdachte in de trein aan. Hij zat met zijn schoenen op de bank en is, gezien het reisverbod dat hij in verband met meermalen zwartrijden had, begeleid van het station af. Na enkele minuten stapte verdachte opnieuw in de trein en sloot hij zichzelf op in het toilet, waarna verdachte opnieuw door beveiligers uit de trein is gezet. Op het moment dat hij een zetje kreeg om opnieuw het station af te gaan, draaide hij zich om, deed zijn handen in zijn jaszak en schreeuwde: “ik steek jullie neer”, althans woorden van gelijk aard en/of strekking.
De benadeelde partij, die als buitengewoonopsporingsambtenaar steeds bij de vorenstaande handelingen aanwezig was, is blijkens haar schriftelijke slachtofferverklaring bang voor verdachte. Verdachte heeft in de afgelopen jaren zeer regelmatig verbale en ook fysieke agressie toegepast tegen haar en haar collega’s. Hij is in de afgelopen drie jaar ruim honderd keer beboet voor het reizen zonder geldig vervoersbewijs en heeft daarvoor meermalen een reisverbod opgelegd gekregen. In deze situaties maakt verdachte gebruik van verbale en fysieke agressie om aan handhaving te ontkomen. Wanneer verdachte op vrije voeten is, maakt hij vrijwel dagelijks gebruik van het Openbaar Vervoer, waardoor de benadeelde partij steeds met hem geconfronteerd kan worden. Zij heeft met de gevolgen van de agressie van verdachte moeten omgaan en daarvan moeten herstellen, hetgeen zij in de toekomst wil voorkomen.
Het hof heeft zeker begrip voor de situatie van de benadeelde partij en de impact die het handelen van verdachte op haar heeft gehad en acht het goed voorstelbaar dat de situatie voor de benadeelde partij buitengewoon vervelend is geweest.
Maar gelet op het bovenstaande toetsingskader van artikel 6:106 BW en de geldende rechtspraak van de Hoge Raad, overweegt het hof echter dat niet uit objectieve maatstaven is gebleken dat bij de benadeelde partij als gevolg van het vorenstaande geestelijk letsel is ontstaan.
Daarnaast zijn de aard en de ernst van de bedreiging, te weten het woordelijk toevoegen van de woorden “ik steek jullie neer” zonder daarbij daadwerkelijk een wapen te tonen, alsmede de gegeven onderbouwing van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, onvoldoende om te oordelen dat sprake is van een aantasting in haar persoon 'op andere wijze' zoals de bovengenoemde wetsbepaling bedoelt.
Het hof zal derhalve de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4,20 (vier euro en twintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4,20 (vier euro en twintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 februari 2018.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. M.J.F. van der Wolf, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. Elema, griffier,
en op 18 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.J.F. van der Wolf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.