ECLI:NL:GHARL:2019:10865

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
200.238.438
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van pachtovereenkomst wegens tekortkomingen in persoonlijk gebruik door pachters

In deze zaak heeft de stichting, als verpachter, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de vorderingen van de stichting tot ontbinding van de pachtovereenkomst werden afgewezen. De stichting stelt dat de pachters, [senior] en [junior], de gepachte percelen niet persoonlijk gebruiken, wat een tekortkoming in de nakoming van de pachtovereenkomst oplevert. Het hof heeft vastgesteld dat [senior] al jaren geleden uit de vennootschap is getreden en dat [junior] een fulltime functie heeft als bankier, wat het aannemelijk maakt dat hij de percelen niet zelf bewerkt. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de pachtovereenkomst en de betrokkenheid van de pachters bij de agrarische onderneming grondig onderzocht. Het hof concludeert dat er geen sprake is van persoonlijk gebruik van de gepachte percelen door [junior] en [senior], en dat de tekortkomingen in de nakoming van de pachtovereenkomst ernstig zijn. Daarom heeft het hof de pachtovereenkomst ontbonden en de pachters veroordeeld tot ontruiming van de percelen. De stichting is in het gelijk gesteld en de pachters zijn in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.238.438
(zaaknummer rechtbank Zeeland-West-Brabant 6266731)
arrest van de pachtkamer van 17 december 2019
de stichting
[verpachtster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: de stichting,
advocaat: mr. A. van Weverwijk,
tegen:

1.[senior] ,wonende te [woonplaats]2. [junior] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verweerders in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna samen: [pachter] (enkelvoud) en afzonderlijk: [senior] en [junior]
advocaat: mr. W.M. Bijloo.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest in het incident ex artikel 843a Rv van 4 juni 2019 hier over.
1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte overlegging producties van [pachter] ;
- de akte uitlaten producties tevens houdende akte uitlaten overgelegde gegevens (gedeeltelijk) ingevolge tussenarrest van de stichting;
- het verslag van de zitting van 1 november 2019;
- de opmerkingen bij het verslag van mr. Bijloo bij brief van 19 november 2019 en van mr. Van Weverwijk bij brief van 21 november 2019.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
1.3
De stichting vordert in het hoger beroep - kort samengevat - het vonnis van de pachtkamer van 30 maart 2018 te vernietigen en de vorderingen van de stichting - voor zover afgewezen - alsnog toe te wijzen met veroordeling van [pachter] in de proceskosten van beide instanties.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten die in het tussenarrest al zijn vastgesteld. Het hof herhaalt deze voor de leesbaarheid van dit arrest:
2.1
In 1972 is [eigenaar] eigenaar geworden van een aantal percelen bouw- en weiland in de gemeente [gemeente] .
2.2
Bij schriftelijke pachtovereenkomst heeft [eigenaar] (onder meer) het perceel los land, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie D, nummer 378, 18.83.76 ha groot verpacht aan [senior] . Bij akte van wijziging van 15 juni 1993 is [junior] medepachter geworden. De pacht(wijzigings)overeenkomsten zijn goedgekeurd door de grondkamer.
2.3
De stichting is door [eigenaar] op 14 september 1981 opgericht. Na het overlijden in 1999 van [eigenaar] is de stichting als zijn erfgename eigenares van het perceel geworden.
2.4
Bij overeenkomst van vennootschap onder firma van 27 september 2009 is een landbouwvennootschap opgericht met als vennoten [senior] , zijn echtgenote [echtgenote] , [junior] en zijn beide zussen, [zus 1] en [zus 2] . [senior] en zijn echtgenote zijn per 31 december 2011 uit die vennootschap getreden. Bij overeenkomst van 28 oktober 2013 is [junior] een vennootschap onder firma met zijn beide zussen aangegaan met ingang van 1 januari 2012. In de vennootschap wordt een akkerbouwbedrijf geëxploiteerd op, na een aankoop van 29 ha in 2013, 48 ha grond.
2.5
In 2015 en 2016 hebben partijen gecorrespondeerd over de positie van [senior] als medepachter en de vennootschap als betaler van de pachtpenningen.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
De stichting heeft in eerste aanleg in conventie en voor zover nog relevant in het hoger beroep, primair de ontbinding van de pachtovereenkomst gevorderd en subsidiair [senior] uit de medepacht te ontslaan met veroordeling van [pachter] in de proceskosten. Tevens heeft zij bij incident gevorderd bescheiden in het geding te brengen. [pachter] heeft in reconventie een vordering ingesteld die in het hoger beroep niet aan de orde is.
3.2
De pachtkamer heeft bij vonnis van 30 maart 2018 de hiervoor vermelde vorderingen in conventie afgewezen.

4.De beoordeling van het hoger beroep

4.1
In dit hoger beroep gaat het nog om de primaire vordering van de stichting de pachtovereenkomst te ontbinden wegens tekortschieten en subsidiair [senior] uit de pacht te ontslaan. Het hof zal eerst de primaire vordering beoordelen. Als die wordt toegewezen, is de subsidiaire vordering niet meer van belang.
4.2
In het tussenarrest heeft het hof op de vordering van de stichting ex artikel 843a Rv [pachter] veroordeeld om aan de stichting inzage te verschaffen ter zake de deelteelt van de sperziebonen en pootaardappelen over de jaren 2014-2017 waaruit kan blijken met wie de deelteelt is uitgevoerd, wie welke teelthandeling heeft verricht, hoe de kosten zijn verdeeld en hoe de opbrengst is verdeeld.
4.3
In vervolg op het arrest in het incident heeft [pachter] twee deelteeltovereenkomsten overgelegd uit 2014 en 2016. Daarnaast twee zelf opgemaakte overzichten van opbrengsten en kosten per hectare van die teelten met de berekening van het saldo. Het zijn stukken die alleen de pachtgrond betreffen. [pachter] heeft daarmee zeer summier voldaan aan (de strekking) van de gevorderde overlegging van gegevens. Verder heeft [pachter] op verzoek van het hof gecombineerde opgaven en boekhoudstukken overgelegd. Alle stukken zijn tijdens de zitting besproken.
4.4
De stichting stelt dat [senior] (geboren in 1932) geen agrarische onderneming meer heeft en alleen hand- en spandiensten verleent aan de vennootschap van zijn kinderen. Volgens de stichting gebruikt [junior] de pachtgrond niet zelf. Hij woont op 75 km van de landbouwpercelen en is fulltime bankier bij ING. De teelt van sperziebonen en pootaardappelen (naast graszaad, tarwe, bieten en uien) is bovendien specialistisch. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de vennootschap relevante betrokkenheid heeft bij de teelt. De zeggenschap over het gepachte is dan aan derden afgestaan. [junior] heeft de pachtgrond ook niet nodig met zijn bankiersinkomen. Dat geldt ook voor de medevennoten, zijn zussen. Het algemene landbouwbelang is niet gediend met de instandhouding van de pachtovereenkomst. Verder is de zeggenschap over de pachtgronden niet voorbehouden toen het gebruik ervan in 2009 in de vennootschap is ingebracht. Dat [junior] materieel de zeggenschap heeft, betwist de stichting.
4.5
Het staat vast dat [pachter] op 27 september 2009 het gebruik van de percelen heeft ingebracht in een vennootschap zonder zich de zeggenschap met betrekking tot de pachtpercelen voor te behouden. Daar komt bij dat in de vennootschapsakte van 2009 de vennoten een gelijke stem hadden in de onderneming en een gelijk aandeel. Drie van de vijf vennoten waren geen pachter. Het niet voorbehouden in de vennootschapsakte van de zeggenschap over het gepachte (toen nog bijna 28 ha) in de vennootschapsakte levert een tekortkoming op. Die tekortkoming wordt niet ongedaan gemaakt door het beding in de akte dat het gepachte op ieder moment uit de vennootschap kan worden genomen. Ook is onvoldoende een veel later, in het kader van deze procedure, opgestelde vaststellingsovereenkomst tussen [pachter] , [zus 1] en [zus 2] dat wel bedoeld is de zeggenschap voor te behouden of de stelling dat de accountant in 2009 een fout zou hebben gemaakt.
4.6
Vervolgens is [senior] per 31 december 2011 uit die vennootschap getreden en heeft [junior] per 1 januari 2012 de gepachte percelen ingebracht in een nieuwe vennootschap met zijn zussen. Daaruit vloeit voort dat [senior] vanaf 1 januari 2012 geen agrarisch ondernemer meer is en er daarom geen sprake meer is van persoonlijk gebruik. Dit levert eveneens een tekortkoming in de nakoming op.
4.7
Met betrekking tot [junior] stelt het hof vast dat hij een veeleisende, voltijds baan als bankier bij ING heeft. Hij woont in [plaats] , heeft zijn standplaats in [plaats] , heeft een gezin met vier minderjarige kinderen en zijn echtgenote werkt in [plaats] . Tegen deze achtergrond is niet aannemelijk dat [junior] daarnaast nog in [provincie] een agrarische onderneming met alle (teelt)werkzaamheden die daarbij horen zelf uitvoert. Desgevraagd ter zitting heeft [pachter] ook nauwelijks concreet kunnen maken welke werkzaamheden, die noodzakelijk zijn voor het exploiteren en in stand houden van een agrarisch onderneming als de onderhavige, hij verricht. Blijkbaar brengt zijn achtergrond mee dat hij de fiscale inrichting van de vennootschap bepaalt en in overleg met zijn vader beslist met wie wordt gecontracteerd. In de winter snoeit hij of onderhoudt hij een bakwagen. De zussen, die geen pachter zijn, doen administratie en wat hand- en spandiensten op het bedrijf. Het is vooral vader die op de tractor zit om te ploegen en te spuiten.
4.8
De stelling van [pachter] dat [eigenaar] wist dat [junior] een hoofdfunctie buiten de landbouw zou gaan vervullen en daarmee ook heeft ingestemd, heeft [pachter] niet voldoende geconcretiseerd. [junior] was pas 22 en studeerde op de HAS (agrarische bedrijfskunde) toen hij medepachter werd. Dat [eigenaar] toen of in elk geval vóór 1999, het jaar van zijn overlijden, al heeft toegezegd (toekomstig) niet-persoonlijk gebruik van het gepachte door [junior] niet als tekortkoming aan te merken, is onvoldoende toegelicht. Het gestelde begrip van [eigenaar] destijds voor een vervolgstudie en het feit dat het bedrijf te klein zou zijn voor een fulltime landbouwer is niet toereikend. [pachter] heeft verder aangevoerd dat het met de rentmeester van de stichting is besproken en dat deze het goed vond. Voor zover de rentmeester van de stichting de voor de onderneming gekozen constructie al heeft geaccordeerd – de stichting betwist dat gemotiveerd – bindt dat de stichting niet zomaar. [pachter] heeft in het licht van de betwistingen door de stichting zijn stellingen dus onvoldoende toegelicht.
4.9
Verder valt ook uit de gecombineerde opgaven en de boekhouding niet op te maken of [junior] het gepachte nog (overwegend) zelf gebruikt. De summiere gegevens over de deelteelt van sperziebonen en pootaardappelen weerspreken onvoldoende de stelling van de stichting dat van eigen gebruik feitelijk geen sprake meer is. Uit de overgelegde stukken en de verklaringen van [pachter] op de zitting komt naar voren dat op de eigendomsgrond van de vennootschap en op het gepachte al lange tijd gewasrotatie plaatsvindt van pootaardappelen, sperziebonen (vanaf 2017 in plaats daarvan graszaad), plantuien, tarwe en suikerbieten. Het telen, ook op het gepachte, van sperziebonen en pootaardappelen gaat dus niet om een eenmalige ingebruikgeving in het kader van vruchtwisseling. Een eenmalige onderverpachting voor aardappelteelt kan onder omstandigheid onvoldoende zijn om een pachtovereenkomst te ontbinden, maar daarvan is hier geen sprake.
4.1
Uit de zelf opgestelde saldoberekeningen van de deelteelt die [pachter] heeft overgelegd, volgt dat de teler van de pootaardappelen en de teler van de sperziebonen een grondvergoeding betalen van € 1.200 per hectare. Daarnaast betalen zij nog iets voor het geploegd aanleveren van de grond en voor woelen en schoffelen. Een zus van [junior] en zijn vader hebben ter zitting verklaard dat zij (na)schoffelen met de hak. Naast de grondvergoeding en een vergoeding voor ploegen en schoffelen, worden van de opbrengsten de kosten (materiaal en de overige grondbewerkingskosten) van de teler in mindering gebracht. Het saldo wordt verdeeld over de vennootschap en de teler.
4.11
Het geploegd ter beschikking stellen van kleigrond als de onderhavige is gebruikelijk. Aan het einde van het seizoen wordt kleigrond geploegd en zo staat het in het begin van het seizoen geploegd ter beschikking. Het ploegen valt dan ook niet aan te merken als relevante teeltarbeid. Het met de hak bijwerken en (incidenteel) woelen evenmin. Volgens de verklaring [junior] ter zitting komt het ook wel eens voor dat er een slechte oogst is en dan blijft er minder over. Erg concreet werd het niet. Daarom is onvoldoende betwist dat [pachter] (geen teeltrisico draagt en) ook in dit opzicht niet de persoonlijk gebruiker is van de gepachte percelen.
4.12
De stelling van [pachter] dat [eigenaar] toestemming heeft gegeven voor deelteelten op het gepachte op de wijze zoals dat nu gebeurt, heeft [pachter] evenmin voldoende onderbouwd. Van toestemming het land te gebruiken zoals de vennootschap dat nu doet, kan daarom niet worden uitgegaan.
4.13
Er is wel in het bedrijf geïnvesteerd. In 2013 is ruim 29 ha grond aangekocht. Dit betreft echter hoofdzakelijk een herinvestering van een in 2012 verkregen bate van bijna € 2 miljoen wegens verkoop van grond. In 2014 is ruim 3 ha verkocht. De drie vennoten hebben zichzelf in 2016 kennelijk in verband met een en ander eenmalig een bedrag uitgekeerd. Die uitkering is de enige betaling aan de vennoten uit de onderneming die het hof heeft kunnen vaststellen. Het eigen vermogen groeit in de vennootschap; er vinden geen privéonttrekkingen plaats (wel stortingen). [senior] komt in de boekhoudstukken niet voor en wordt kennelijk niet betaald voor zijn werkzaamheden. Blijkbaar ‘leeft’ niemand van het bedrijf. Er vinden verder geen investeringen in machines plaats; het machinepark dateert uit de jaren ‘80 – ’90 van de vorige eeuw. Dit machinepark beschikt niet over de vereiste apparatuur voor de gespecialiseerde teelten. De grond is wel gedraineerd en een olietank is in 2014 (verplicht) vervangen. Deze feiten geven al met al onvoldoende steun aan het persoonlijk gebruik door [pachter] .
4.14
De conclusie moet daarom zijn dat bij [junior] , evenals bij [senior] , geen sprake is van een persoonlijk gebruik van het gepachte, zodat ook hij is tekort geschoten in de nakoming van de pachtovereenkomst. De tekortkomingen in de nakoming van de pachtovereenkomst die hiervoor zijn vastgesteld zijn ernstig en er zijn geen (voldoende) feiten of omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat de ontbinding met haar gevolgen niet gerechtvaardigd is. Weliswaar is invoelbaar dat [senior] verbonden is met het gepachte. Het is de huiskavel die vóór 1972 eigendom van zijn familie was, maar dat is onvoldoende reden. Dat het wegvallen van het gepachte daadwerkelijk zwaarwegende invloed heeft op de onderneming of de levensstandaard van [pachter] is onvoldoende concreet gemaakt. Daar staat tegenover dat de stichting haar gronden ter beschikking wil stellen aan pachters die agrarische ondernemers zijn en het gepachte nodig hebben om hun brood te verdienen.
4.15
Bij deze stand van zaken wordt aan bewijslevering niet toegekomen. De overige stellingen en verweren kunnen onbesproken blijven omdat zij, indien besproken, niet tot een ander oordeel zullen leiden.
Slotsom
4.16
Het hoger beroep slaagt zodat het bestreden vonnis in conventie moet worden vernietigd. Het hof zal alsnog de gevorderde ontbinding van de pachtovereenkomst toewijzen. Ook de ontruiming zal het hof toewijzen. Het hof zal de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren vanwege de hiervoor vastgestelde tekortkomingen en belangen. De te geven termijn van ontruiming houdt voldoende rekening met de exploitatie van de onderneming. Voor de duidelijkheid zal het hof hierna het hele dictum in conventie opnemen.
4.17
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [pachter] in de kosten van beide instanties (in conventie) en het incident in hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg in conventie aan de zijde van de stichting zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 202,22 (2 dagvaardingen)
- griffierecht € 117
- salaris advocaat € 400 (2 punten x tarief € 200)
Totaal
€ 719,22.
De kosten voor de procedure in hoger beroep inclusief het incident zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 203,62 (2 dagvaardingen)
- griffierecht € 726
- salaris advocaat € 3.222 (3 punten x tarief II)
Totaal
€ 4.151,62.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de pachtkamer te Middelburg (rechtbank Zeeland-West-Brabant) van 30 maart 2018 voor zover in conventie gewezen, bekrachtigt dat vonnis voor het overige en doet in conventie opnieuw recht:
in conventie
legt schriftelijk vast de wijziging van de pachtovereenkomst tussen de stichting als verpachter en [pachter] als pachters doordat die pachtovereenkomst tussen hen vanaf
11 november 2014 geen betrekking meer heeft op het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie D, nummer 372, ter grootte van 8.82.00 ha als gevolg van de overdracht van de eigendom van dit perceel aan de provincie [provincie]
ontbindt de tussen partijen bestaande pachtovereenkomst aangaande het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie D, nummer 378 ter grootte van 18.83.76 ha per heden;
veroordeelt [pachter] het gepachte uiterlijk 1 februari 2020 te ontruimen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 voor iedere dag dat hij in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen met een maximum van € 50.000;
veroordeelt [pachter] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van de stichting vastgesteld op € 719,22 en tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 4.151,62;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, B.J.H. Hofstee en D.H. de Witte en de deskundige leden mr.ing. E. Oostra en ing. C.R.M. van Wijk-Francissen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019.