Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
PitPoint.LNG B.V.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
2.1 tot en met 2.24 van het bestreden eindvonnis van 17 augustus 2016.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
circa 25 jaren’, ingaande
‘de datum van ingebruikname van de grond’ (artikel 2 lid 1 Huurovereenkomst).
De busmaatschappij Connexxion was huurder van een gedeelte van het terrein en gebruikte dit als busremise. Dit terreingedeelte wordt hieronder ‘de buslocatie’ genoemd. PitPoint is uit hoofde van de Huurovereenkomst op 12 december 2012 huurder van de buslocatie geworden en met Connexxion is overeengekomen dat zij onderhuurder werd.
Het resterende gedeelte van het verhuurde terrein wordt hieronder ‘de tanklocatie’ genoemd. Het gaat hier om een strook grond langs de openbare weg waarop een inrit en een afzonderlijke uitrit van de buslocatie liggen. Volgens de Huurovereenkomst zou door een andere, nog door PitPoint te zoeken onderhuurder op de tanklocatie een
multi fuel(diesel- en gas-) tankstation worden gebouwd en vervolgens geëxploiteerd. PitPoint heeft op 1 februari 2013 met DCB Energy B.V. (hierna: DCB) een overeenkomst van onderhuur gesloten, waarin DCB zich verplichtte om de bouw en exploitatie van het tankstation op zich te nemen.
Deze bouw moest worden uitgesteld omdat eerst de bodem moest worden gesaneerd. De sanering is op 13 september 2013 beëindigd en de gemeente Duiven heeft op 10 december 2013 bericht dat zij daarmee instemde.
Het tankstation is echter niet gebouwd. DCB heeft in het voorjaar van 2014 haar overeenkomst met PitPoint ontbonden.
4.De motivering van de beslissingen in hoger beroep
heeft in eerste aanleg bij conclusie van antwoord in reconventie onder 14 tot en met 19 en bij akte van 16 december 2015 onder 49 tot en met 51 toegelicht wat hij heeft ondernomen om de bodemsanering te laten uitvoeren. [geïntimeerde] heeft bovendien betwist dat PitPoint hem ter zake van de sanering in gebreke heeft gesteld. Deze verweren heeft [geïntimeerde] in hoger beroep gehandhaafd.
PitPoint heeft daartegenover onvoldoende uitgewerkt dat de bodemsanering door toedoen van [geïntimeerde] is vertraagd. Doordat [geïntimeerde] in eerste aanleg zijn verweer tegen de eisen die PitPoint stelt aan de snelheid waarmee hij had moeten handelen heeft gemotiveerd door te beschrijven wat hij heeft ondernomen om de bodemsanering te laten uitvoeren, had het namelijk op de weg van PitPoint gelegen om duidelijk te maken dat [geïntimeerde] daarbij onnodig vertraging heeft laten ontstaan. Het enkele feit dat de bodemsanering lang heeft geduurd is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat [geïntimeerde] tekort is geschoten.
Bovendien stuit het betoog van PitPoint af op het ontbreken van een behoorlijke ingebrekestelling. Volgens artikel 2 lid 4 van de Huurovereenkomst had PitPoint een aanmaning met een termijn van (minstens) vier weken aan [geïntimeerde] moeten sturen, terwijl zij in haar brief d.d. 5 april 2013 (productie 8 bij conclusie van antwoord/eis) [geïntimeerde]
verzoektom de bodem
per omme gaandete laten saneren. Hierin kan mogelijkerwijs een aanmaning worden gelezen, maar de overeengekomen termijn voor nakoming ontbreekt. Evenmin bevat de brief een redelijke termijn voor nakoming, nu niet onderbouwd is dat de onderhavige bodemsanering sneller had kunnen worden uitgevoerd.
PitPoint heeft in dit verband ook nog een beroep gedaan op maatstaven van redelijkheid en billijkheid, maar zij heeft dit niet feitelijk uitgewerkt, zodat het hof ook daaraan voorbij gaat.
Van verzuim van [geïntimeerde] is niet gebleken.
Grief 1 in het principaal hoger beroep faalt.
Pitpoint heeft dit standpunt onvoldoende feitelijk uitgewerkt omdat artikel 1 lid 2 van de Huurovereenkomst inhoudt dat Pitpoint ‘...
het gehuurde[zal]
gebruiken voor het … exploiteren van … een … tankstation voor de verkoop van motorbrandstoffen …’ terwijl artikel 3 van de Huurovereenkomst regelt welke huurprijs Pitpoint moest betalen. Uit dit artikel, in samenhang met de opzet van de overeengekomen huurprijs, bestaande uit een vaste vergoeding en een variabele component, vloeit voort dat Pitpoint jegens [geïntimeerde] gehouden is het gehuurde conform zijn bestemming te gebruiken. Dat er geen datum is opgenomen waarop de variabele huurvergoeding deel zal gaan uitmaken van de huurprijs betekent nog niet dat partijen de exploitatieverplichting die volgens de tekst van artikel 1 lid 2 Huurovereenkomst geldt, opzij is gezet. Daarvoor zouden bijkomende feiten en omstandigheden nodig zijn, waarvan echter niets is gebleken.
Hierboven is al vastgesteld dat van aan [geïntimeerde] toe te rekenen vertraging niet is gebleken. Voor zover DCB de onderhuur heeft beëindigd omdat of doordat de bodemsanering te lang duurde levert dat evenmin crediteursverzuim van [geïntimeerde] op. De gevolgen van DCB’s beslissing om het contract met Pitpoint te laten eindigen komen dan ook naar verkeersopvattingen voor rekening van Pitpoint, nu het afhaken van DCB in de risicosfeer van Pitpoint ligt en feiten en omstandigheden op grond waarvan [geïntimeerde] de gevolgen daarvan zou moeten dragen niet zijn gesteld of gebleken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet het hof niet in dat
het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [geïntimeerde] zich op het verzuim van PitPoint beroept.
Grief 2 in het principaal hoger beroep blijkt ongegrond.
‘12 sept 2014 gespreksverslag [geïntimeerde] – LNG 24’.De tekst daarvan is:
einde dit jaar’, dat is op 31 december 2014.
In welk opzicht het PitPoint niet duidelijk was wat [geïntimeerde] van haar verlangde en wanneer zij daaraan had te voldoen, valt niet in te zien. De termijn voor nakoming is langer dan de hooguit drie maanden die de bouw van het tankstation in beslag neemt. Het feit dat [geïntimeerde] in de brief tevens heeft herhaald dat hij ook betaling van huur verlangde, doet aan het karakter van het bericht een ingebrekestelling niet af.
evenmin weg. Dat de gesprekken een einde hebben gemaakt aan haar verzuim, heeft zij niet feitelijk uitgewerkt.
Grief 3 in het principaal hoger beroep faalt.
Verzuim van PitPoint is niet ingetreden enkel door het mailbericht van 17 december 2013, waarin PitPoint te kennen geeft te verwachten dat er in het jaar 2014 geen brandstof zal worden verkocht. Zij moest deze begroting volgens artikel 3 lid 3 Huurovereenkomst uiterlijk op 15 december 2013 aan [geïntimeerde] sturen om [geïntimeerde] in staat te stellen de juiste huurbedragen in rekening te brengen. In het licht van het karakter van het bericht een begroting mocht [geïntimeerde] daaraan redelijkerwijs niet de betekenis toekennen dat PitPoint hem berichtte niet te zullen nakomen. Hooguit blijkt daaruit van een verwachting van PitPoint, maar dat is niet een mededeling als bedoeld in artikel 6:83 onder c BW.
Grief 2 in het incidenteel hoger beroep is ongegrond.
PitPoint spreekt dit tegen.
Gelet hierop houdt de Huurovereenkomst in dat de exploitatieverplichting van PitPoint pas opeisbaar zou zijn na voltooiing van de sanering. Dat moment brak op 10 december 2013 aan toen de gemeente bericht stuurde dat zij instemde met de beëindiging van de sanering.
Voor de in het bestreden vonnis toegepaste huurkorting was daarom tot 11 december 2013 een gegronde reden en in zoverre faalt grief 3 in het incidenteel hoger beroep. Na die datum bestond er voor de korting geen reden meer omdat er op 11 december 2013 mocht worden gebouwd. In het bestreden vonnis is de korting op de huurprijs echter ook berekend over de periode van 11 december 2013 tot 1 januari 2014.
In zoverre is grief 3 in het incidenteel hoger beroep gegrond:de korting had op 11 december 2013 moeten ingaan in plaats van drie weken later.
Subsidiair zou het huurdeel voor de tanklocatie op € 26.000per jaar moeten worden bepaald, omdat Connexxion vóór de uitvoering van de Huurovereenkomst op 12 december 2012 voor de buslocatie € 40.000 per jaar aan [geïntimeerde] betaalde. Mocht dit anders zijn, dan had voor de tanklocatie met 30/70e gedeelte van de jaarhuur ad € 66.000 moeten worden toegerekend, omdat deze verhouding overeenkomt met de bedragen die [geïntimeerde] vóór 12 december 2012 ontving van Connexxion en BP, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
Bij vaststelling van de omvang van de korting op de huur volgt het hof [geïntimeerde] door rekening te houden met de huurprijzen die [geïntimeerde] vóór 12 december 2012 en na 1 september 2016 heeft kunnen bedingen. BP betaalde vóór 12 december 2012 kennelijk € 30.000 per jaar aan vaste huur voor de tanklocatie en Connexxion betaalde toen € 40.000 per jaar. Connexxion betaalt sinds 1 september 2016 ruim € 52.000 per jaar. Dit laatste bedrag weegt in mindere mate mee, omdat de periode niet aansluit aan de periode waarover de korting wordt berekend.
PitPoint heeft bezwaar gemaakt tegen het toekennen van betekenis aan de oude en de nieuwe huurprijzen, maar naar het oordeel van het hof staat dit er niet aan in de weg dat voor de periode waarin die afspraken niet konden worden uitgevoerd bij de bepaling van de compensatie daarvoor mede gelet wordt op de huurprijzen die afzonderlijk voor de twee locaties werden betaald voordat PitPoint de locaties in gebruik nam. Het hof betrekt daarbij ook dat het uitblijven van brandstofverkoop tot gevolg heeft gehad dat de variabele huurprijs nihil bleef. Al met al vindt het hof het redelijk om een zodanige korting op de vaste huurprijs vast te stellen dat de huur voor het tankgedeelte over de huurperiode van 12 december 2012 tot 11 december 2013 op € 26.000 exclusief BTW wordt gesteld. PitPoint kan daarom aanspraak maken op terugbetaling van vermeld bedrag.
Grief 4 in het incidenteel hoger beroep is gedeeltelijk gegrond.
Grief 5 in het incidenteel hoger beroep kan niet tot een andere uitkomst leiden.
Het hof zal de omvang van de schade die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van de tekortkoming van PitPoint vaststellen door vergelijking van de situatie waarin [geïntimeerde] is komen te verkeren na de wanprestatie van PitPoint met een hypothetische situatie, waarin die wanprestatie wordt weggedacht en de overige omstandigheden ongewijzigd zijn. In hoeverre [geïntimeerde] schade heeft geleden door het mislopen van de variabele huur, die PitPoint zou hebben betaald indien het tankstation op tijd was geopend, zal moeten worden geschat. Het gaat immers om een hypothetische situatie.
Het onderhandelingsresultaat dat op 20 augustus 2012 bij PitPoint en [geïntimeerde] op tafel lag hield in dat PitPoint voor de twee locaties in totaal € 70.000 per jaar aan vaste huur zou betalen. Door een huur van € 110.000 te noemen heeft [D] dus bedoeld dat de variabele huurcomponent het gat tussen de € 70.000 en € 110.000 zou dichten: de variabele component zou € 40.000 per jaar bedragen, aldus nog steeds het bestreden vonnis.
Volgens dat vonnis is daarmee geen huurgarantie aan [geïntimeerde] gegeven, maar is de mededeling wel bepalend bij de begroting van de misgelopen variabele huurinkomsten: die inkomsten zijn in het vonnis over de periode 1 januari 2015 tot 1 september 2016 (1 jaar en 8 maanden) op het uit het mailbericht afgeleide bedrag van € 40.000 x 1,66 jaar begroot.
Toen [geïntimeerde] zijn mailbericht van 16 augustus 2012 (prod. 32 bij memorie van grieven in het principaal hoger beroep) aan [D] stuurde en daarin verwees naar de huur die BP bereid was te betalen, waren partijen al langdurig in onderhandeling met elkaar. [geïntimeerde] schreef daarin over een ‘
vergoeding 40k variabel volgens opbouw BP’ en vergeleek bij bepaalde omzetcijfers de ontwikkeling van de variabele huur onder de staffel van de BP‑overeenkomst met de ontwikkeling daarvan bij toepassing van de staffel die PitPoint wilde afspreken. Daarmee wilde hij kennelijk overbrengen dat het tot dan toe met PitPoint bereikte onderhandelingsresultaat nadeliger voor hem was dan de BP-regeling.
[geïntimeerde] bericht houdt dus een vergelijking in, waarop [D] reageert door onder meer het bedrag van € 110.000 te noemen dat (naar verwachting) door BP zou zijn betaald indien BP de exploitatie had gestart. Dat [D] zich daarbij op een (realistische) schatting baseerde, blijkt nergens uit.
PitPoint heeft dan ook terecht aangevoerd dat het mailbericht niet de strekking van een garantie had en dat dit destijds kennelijk voor [geïntimeerde] duidelijk was: indien [geïntimeerde] de verwijzing naar de BP-regeling in de mail van [D] als een garantie van Pitpoint zou hebben opgevat, had hij in zijn reactie daarop (productie 33 bij memorie van grieven) niet geprobeerd om Pitpoint over te halen om met de BP-regeling in te stemmen (dat zou namelijk niet meer nodig zijn geweest). Bovendien zijn partijen uiteindelijk van de BP-regeling afgeweken. Hier komt nog bij dat partijen bij de onderhandelingen rekening hielden met een ingroeiperiode, waardoor in het eerste jaar van de exploitatie een omzet werd verwacht die te laag was om een variabele huurcomponent van € 40.000 op te leveren. Ook in de overeenkomst met BP was in een dergelijke ingroeiperiode voorzien (zie bijlage 2 bij die overeenkomst, productie 1 bij dagvaarding). Volgens [geïntimeerde] mailbericht van 16 augustus 2012 zou zelfs bij hantering van de BP-staffel de variabele huurcomponent pas na meer dan zeven jaar op € 40.000 uitkomen.
Dit betekent dat
grief 1 in het incidenteel hoger beroep faalt.
De grieven 4 en 5 in het principaal hoger beroep slagen: het blijkt vooralsnog onverantwoord om de hoogte van de gemiste variabele huurinkomsten (alleen of mede) op basis van de mededeling van [D] vast te stellen.
PitPoint heeft nagelaten om te concretiseren wat [geïntimeerde] redelijkerwijze anders had moeten doen om de huurderving weg te nemen of te verminderen. [geïntimeerde] heeft in zijn productie 38, ingediend vóór de comparitie van partijen in hoger beroep, een gedetailleerd overzicht gegeven van de acties die hij heeft ondernomen om voor de tanklocatie een nieuwe huurder te vinden. Het had op de weg van PitPoint gelegen om daarop in te gaan en duidelijk te maken dat van [geïntimeerde] meer, of andere acties werden verlangd. Het verwijt dat [geïntimeerde] een huurovereenkomst met Kuster Olie had moeten sluiten houdt geen stand omdat de belangstelling van Kuster Olie dateert van medio december 2014, toen PitPoint nog de huurster was. Bovendien was die belangstelling beperkt tot het exploiteren van een dieselpomp, terwijl de Huurovereenkomst voorzag in een multi fuel tankstation. Daar komt nog bij dat PitPoint desgevraagd geen toestemming heeft gegeven aan [geïntimeerde] om de door Kuster Olie aangeboden huurovereenkomst te sluiten. Welke concessies van [geïntimeerde] mochten worden verlangd om met Kuster Olie tot overeenstemming te komen heeft PitPoint niet toegelicht en valt bij gebreke van zo’n toelichting niet in te zien.
Het valt daarom niet aan [geïntimeerde] aan te rekenen dat er met betrekking tot de tanklocatie nog geen contract met een derde is afgesloten. Artikel 6:101 BW blijft hier vooralsnog buiten toepassing.
Ook de vraag of in de toekomst sprake zal zijn van eigen schuld kan pas later worden beantwoord.
Het hof zal daarom de vordering tot vergoeding van schade door het mislopen van de variabele huurinkomsten naar de schadestaatprocedure verwijzen. Dit geldt ook voor de toekomstige inkomsten uit de vaste huur: op dit moment is onduidelijk of, en zo ja wanneer er een andere huurder wordt gevonden. Ook hiervoor biedt de schadestaatprocedure een meer betrouwbare weg.
Grief 5 in het incidenteel hoger beroep kan niet tot een andere uitkomst leidenomdat het hof hierboven niet uitgaat van door PitPoint berekende bedragen.
Bij de berekening van dit bedrag is [geïntimeerde] van een jaarhuur van € 110.000 uitgegaan. Nu dat uitgangspunt niet deugt en de omvang van de variabele huurcomponent nu nog niet wordt vastgesteld (zie hierboven) zal het hof de vaste huurcomponent over de periode 1 september 2016 tot en met 30 mei 2017 begroten. Die periode beslaat 272 dagen. De vaste huur zou bij voortzetting van de Huurovereenkomst (272/365 x € 66.000 =) € 49.183,56 exclusief BTW hebben bedragen.
heeft van Connexxion over dezelfde periode € 38.996,22 excl. BTW ontvangen (memorie van antwoord./grieven § 249) zodat het bedrag aan gederfde huur (exclusief variabele component) € 10.187,34 excl. BTW is.
beslist. De veroordeling tot betaling van € 20.579,97 zal worden vernietigd.
In zoverre slagen de grieven 4 en 5 in het principaal hoger beroep.
Ook staat vast dat [geïntimeerde] de retributie niet zou hebben ontvangen indien de Huurovereenkomst niet zou zijn ontbonden. De ontbinding van de Huurovereenkomst wegens wanprestatie van PitPoint heeft dus voor [geïntimeerde] over het tijdvak vanaf 1 september 2016 niet alleen tot huurderving geleid, maar ook tot ontvangst van retributie. [geïntimeerde] had de door hem benoemde ‘schade’ tot 12 december 2022 geleden indien PitPoint geen wanprestatie had gepleegd, terwijl die periode nu beperkt is. Gelet op dit zogenaamde condicio sine qua non-verband kan PitPoint aanspraak maken op toerekening van het retributievoordeel aan de wanprestatie en de ontbinding voor zover dit met inachtneming van de in artikel 6:98 BW besloten maatstaf redelijk is (zie HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483). PitPoint heeft onder 223 van haar memorie van grieven in het principaal hoger beroep onderbouwd dat het in dit geval redelijk is om dat voordeel te betrekken bij de berekening van de huurderving. Ook indien de retributie als compensatie van een nadeel wordt gezien dat [geïntimeerde] gedurende de looptijd van de Huurovereenkomst heeft geleden, zoals [geïntimeerde] dat wil, dan heeft [geïntimeerde] dat nadeel verminderd door de ontbinding in te roepen. In het licht hiervan is het redelijk om de retributie-ontvangsten van CNG Net over het tijdvak van 1 september 2016 tot 12 december 2022 in mindering te brengen op de huurderving. Deze verrekening kan in de schadestaatprocedure plaatsvinden.
Indien het uitblijven van dieselverkoop (bedoeld zal zijn: brandstofverkoop) niet aan haar schuld valt te wijten en zij aan de exploitatie van de dieselpomp niets zou hebben verdiend, is dat een te licht argument om aan [geïntimeerde] zijn aanspraak op schadevergoeding geheel of ten dele te ontzeggen. Het beroep op matiging is dus ongegrond.
- terugbetalingen van € 20.579,97 en € 70.000, welke bedragen PitPoint hem heeft betaald uit hoofde van het vonnis in conventie respectievelijk ter opheffing van executoriaal beslag,
- terugbetaling van € 41.904,32 wegens onverschuldigd betaalde huur en van het bedrag van € 5.624,03 aan kosten van schoonmaken van het terrein en reparatie van een hek,
- vergoeding van € 92.322,45 als waarde van de portacabin,
- betaling van een schadevergoeding, die nader zal worden opgemaakt in een schadestaatprocedure, en
- vergoeding van de proceskosten van de beide instanties, in conventie en in reconventie
een en ander verhoogd met wettelijke (handels)rente.
De betaling van het bedrag van € 20.579,97 betreft een saldo, waarin onder meer de vordering van [geïntimeerde] tot vergoeding van gederfde variabele huur is begrepen. PitPoint is verplicht tot vergoeding van deze huurderving, maar de hoogte daarvan moet nog worden vastgesteld. Het hof heeft er immers uit een oogpunt van proceseconomie (voorkoming dat twee keer deskundigenbericht moet worden ingewonnen) voor gekozen om ook de vóór 30 mei 2017 misgelopen variabele huurinkomsten in de schadestaatprocedure te laten vaststellen.
Gelet hierop zal het hof artikel 6:136 BW niet toepassen. Er bestaat namelijk voldoende aanleiding om te veronderstellen dat het bedrag door PitPoint was verschuldigd. Pitpoint komt in § 186 van de memorie van grieven in het principaal hoger beroep de uitwerking van een subsidiair standpunt – op een schade van meer dan € 90.000, waarvan, rekening houdend met een ingroeiperiode van 12 jaar, ultimo 2018 al € 20.000 aan schade is geleden. Hierin ziet het hof voldoende duidelijkheid om het beroep op verrekening te honoreren. Het hof zal daarom de vordering van PitPoint om [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van € 20.579,97 afwijzen.
5.De slotsom
Het vonnis in reconventie wordt bekrachtigd en tegen de kostenbeslissing in reconventie is geen grief aangevoerd. Nu partijen in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep over en weer in het ongelijk worden gesteld, zal het hof de kosten in hoger beroep compenseren.
6.De beslissing
- in de vorm van gederfde variabele huur van 1 januari 2015 tot uiterlijk 8 december 2022,
- in de vorm van gederfde vaste huur van 31 mei 2017 tot uiterlijk 8 december 2022,
en
- in de vorm van buitengerechtelijke incassokosten,