Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekers in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de voortzetting van de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die uit het huwelijk van de ouders zijn geboren. De ouders, hierna te noemen de moeder en de vader, hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft op 15 oktober 2019 een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van de kinderen, die in een crisisplek zijn geplaatst. De ouders zijn in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, omdat zij van mening zijn dat de uithuisplaatsing niet meer noodzakelijk is en dat de kinderen weer naar huis kunnen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de ouders hebben hun grieven naar voren gebracht. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben verweer gevoerd en de voortzetting van de uithuisplaatsing bepleit.
Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van de moeder, die eerder psychische problemen had, inmiddels is gestabiliseerd. De ouders hebben goede stappen gezet in de zorg voor de kinderen en zijn zich meer bewust van hun verantwoordelijkheden. Het hof heeft geconcludeerd dat de huidige crisisplek niet passend is voor de kinderen en dat de voortzetting van de uithuisplaatsing schadelijker kan zijn voor hun ontwikkeling dan beëindiging ervan. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter voor de periode tot 12 december 2019 bekrachtigd, maar de machtiging tot uithuisplaatsing vanaf die datum vernietigd, en het verzoek van de raad tot voortzetting van de uithuisplaatsing afgewezen.