Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
wonende te [A] ,
verder te noemen: de jongmeerderjarige en/of [de jongmeerderjarige] .
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
2019;
28 juni 2019, mr. Van Dalen van 11 juli 2019, mr. Borsch van 6 augustus 2019 en mr. Van Dalen van 16 augustus 2019, blijkt dat dit niet is gelukt. Voor zover de inhoud van deze stukken verder strekt dan een tijdig (positief) bericht over overeenstemming tussen partijen, blijft die buiten de beoordeling door het hof van dit geschil nu het hof daar niet om heeft verzocht.
3.De feiten
voldoen aan de man voor [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] van € 650,- per kind per maand bij vooruitbetaling aan de man te voldoen en onderhevig aan de jaarlijkse indexering conform artikel 1:402a BW, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans een in goede justitie te bepalen bedrag en datum, kosten rechtens.
-samengevat- afwijzing van de verzoeken van de man dan wel tot niet-ontvankelijk verklaring van de man en -bij wijze van zelfstandig verzoek- veroordeling van de man tot naleving van de gemaakte afspraken in het ouderschapsplan onder verbeurte van een dwangsom voor iedere keer dat hij daarmee in gebreke is.
"wijzigt de beschikking van de rechtbank van 19 april 2011 en het daarin opgenomen
ouderschapsplan en bepaalt met ingang van heden:
- dat het hoofdverblijf van (..) [de minderjarige] bij de man is;
- dat ten aanzien van (..) [de minderjarige] en (..) [de jongmeerderjarige] een verdeling van de zorg- en
opvoedingstaken geldt inhoudende dat zij zelf mogen beslissen wanneer ze contact
hebben met hun moeder;”
(financiële) stukken door partijen.
3.7 Beide partijen hebben nadien ter voldoening aan de opdracht van de rechtbank aktes genomen en/of nadere stukken ingediend. De man heeft voorts bij akte, ingediend bij de rechtbank op 12 september 2018, zijn verzoek vermeerderd op het punt van de kinderalimentatie als nader omschreven in die akte.
4.De omvang van het geschil
I. de door de vrouw aan de man verschuldigde kinderalimentatie met ingang van 18 april 2017 als volgt te willen vaststellen:
en daarna € 305,- per maand;
daarna € 305,- per maand;
maand betaalt, vervolgens tot 1 mei 2018 € 222,- per maand, tot -zo begrijpt het hof-
1 januari 2019 € 199,- per maand en vanaf 1 januari 2019 € 237,- per maand;
maand betaalt, vervolgens tot -zo begrijpt het hof- 1 januari 2019 € 0,- per maand en
vanaf 1 januari 2019 € 237,- per maand;
wijzen;
- de procedurele gang van zaken in eerste aanleg;
- de behoefte van de kinderen;
- de draagkracht van de man;
- de draagkracht van de vrouw;
- het aandeel van ieder der partijen in de behoefte van de kinderen naar rato van draagkracht.
5.De motivering van de beslissing
€ 715,- per maand. Voor zover de vrouw heeft gewezen op het ontbreken van (definitieve) stukken, zal het hof daar in deze procedure geen gevolgen aan verbinden. Het aangevoerde omtrent de proceshouding en luxe levensstijl van de man leidt, gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, niet tot een ander oordeel.
31 december 2017 uitgaan van een draagkracht aan de zijde van de vrouw van € 991,- per maand.
1 januari 2018 maandelijks is afgebouwd (naar € 775,33 / € 659,56 / € 515,63 en € 387,53 zijnde totaal € 2.338,05 over de eerste vier maanden van 2018) en per 1 mei 2018 is beëindigd. De vrouw stelt dat haar inkomen daarom in de periode van 1 januari 2018 tot
1 mei 2018 kan worden becijferd aan de hand van een jaarinkomen van in totaal € 47.698,-
(€ 45.360,- + € 2.338) leidend tot een netto besteedbaar inkomen van € 2.514,- per maand en een draagkracht van € 588,- per maand. Met ingang van 1 mei 2018 heeft de vrouw alleen nog haar dga-salaris van € 45.360,- (dat dus nagenoeg gelijk is aan dat van de man) en dat leidt volgens de vrouw doorgerekend tot een draagkracht van € 541,- per maand. Het hof zal daar van uitgaan nu de man de juistheid daarvan niet of althans onvoldoende heeft betwist. Ook hier ziet het hof, gelet op de toelichting van de accountant van de vrouw in de brief van 30 mei 2019, geen aanleiding om daarnaast rekening te houden met vennootschapswinst bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw. Met het oog op de continuïteit van de onderneming dient er -zo heeft de accountant van de vrouw in voornoemde brief uiteengezet- (een substantieel) eigen vermogen in de vennootschap te blijven.
5.18 Het hof resumeert dat de draagkracht van de vrouw in de periode van 18 januari 2017 tot 1 januari 2018 € 991,- per maand bedraagt, in de periode van 1 januari 2018 tot 1 mei 2018 € 588,- per maand en in de periode vanaf 1 mei 2018 € 541,- per maand.
1 januari 2018 € 1.636,- per maand bedraagt en dus groter is dan de totale behoefte van de kinderen in die periode van € 1.400,- per maand. Het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen kan na draagkrachtvergelijking over die periode worden bepaald op € 552,- per maand in totaal voor beide kinderen (645 / 1636 x 1400) en het aandeel van de vrouw in de behoefte van de kinderen is dus in deze periode in totaal € 848,- per maand in totaal voor beide kinderen.
€ 1.421,- per maand. Het verschil bedraagt € 118,- per maand en dat tekort aan draagkracht dient conform de aanbeveling van de Expertgroep door de ouders ieder voor de helft te worden gedragen. Een bedrag van € 59,- per maand vermindert dan ook de zorgkorting waar de vrouw aanspraak op kan maken.
€ 165,- per maand en dat tekort aan draagkracht dient conform de aanbeveling van de Expertgroep door de ouders ieder voor de helft te worden gedragen. Een bedrag van afgerond € 83,- per maand vermindert dan ook de zorgkorting waar de vrouw aanspraak op kan maken.
€ 288,- per kind per maand.
€ 541,- per maand in totaal voor beide kinderen oftewel afgerond € 271,- per kind. De zorgkorting vermindert in deze periode niet de kinderalimentatie vanwege het tekort aan draagkracht.
6.De slotsom
7.De beslissing
11 december 2018 zoals hersteld bij beschikking van die rechtbank van 12 februari 2019;
1 januari 2018 op € 288,- per kind per maand en met ingang van 1 mei 2018 op € 271,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken;