ECLI:NL:GHARL:2019:10617

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
200.226.799/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijs van bestaan tariefafspraak tussen leden van een vereniging van deurwaarders en een incassobureau

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van Nouta Westland Gerechtsdeurwaarderskantoor B.V. tegen De Incassokamer B.V. Het hof behandelde de vraag of De Incassokamer kon bewijzen dat er een samenwerkingsovereenkomst was gesloten met de vereniging van deurwaarders. De procedure volgde op een eerder arrest van 29 januari 2019, waarin het hof De Incassokamer had opgedragen dit bewijs te leveren. Tijdens een getuigenverhoor op 14 juni 2019 werd de heer [A] gehoord, die verklaarde dat hij betrokken was bij de totstandkoming van de overeenkomst en dat deze mondeling was besproken voordat deze schriftelijk werd vastgelegd. Het hof concludeerde dat de verklaringen van de getuige in lijn waren met de overgelegde documenten, waaronder een kopie van de ondertekende overeenkomst en een e-mail van een voormalig lid van de vereniging. Het hof oordeelde dat De Incassokamer geslaagd was in haar bewijsopdracht, ondanks het ontbreken van het origineel van de overeenkomst. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland en veroordeelde Nouta in de kosten van het hoger beroep, die op € 755,20 aan verschotten en € 2.277,- aan geliquideerd salaris van de advocaat werden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.226.799/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5320786 / LC EXPL 16-3244)
arrest van 10 december 2019
in de zaak van
Nouta Westland Gerechtsdeurwaarderskantoor B.V.,
gevestigd te Wateringen,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Nouta,
advocaat: mr. R.P. van der Vliet, kantoorhoudend te Baarn,
tegen
De Incassokamer B.V.,
gevestigd te Emmeloord,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
De Incassokamer,
advocaat: mr. G. Hendriks, kantoorhoudend te Kampen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure tot 29 januari 2019 verwijst het hof naar het arrest dat op die datum is gewezen. Ter uitvoering van dat arrest heeft op 14 juni 2019 een getuigenverhoor plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Op die zitting zijn bij akte door De Incassokamer nog een aantal producties in het geding gebracht. Aan het einde van de zitting is afgesproken dat Nouta als eerste een memorie na enquête zal nemen, waarin zij desgewenst nog kan reageren op de producties bij de memorie van antwoord en de stelling van De Incassokamer als verwoord in rov. 4.7.4 van het arrest van 29 januari 2019. Vervolgens heeft Nouta een memorie na enquête genomen en De Incassokamer een antwoordmemorie. Daarna hebben partijen de procesdossiers ingediend en arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het arrest van 29 januari 2019 heeft het hof De Incassokamer opgedragen te bewijzen dat de samenwerkingsovereenkomst van 24 augustus 2007 tussen haar en de vereniging is gesloten.
2.2
De Incassokamer heeft als getuige laten horen de heer [A] . [A] heeft verklaard, voor zover van belang:
"
Ik heb de verklaring die van mij in het dossier zit voorafgaand aan deze zitting niet doorgelezen. U houdt mij deze verklaring voor en vraagt mij of ik nog steeds achter de inhoud daarvan sta. Het enige waarover ik twijfel is de datum van de vergadering die daarin genoemd wordt. Ik heb daarover destijds gebeld met collega’s [B] en [C] en aan de hand van hun verklaringen heb ik die datum gereconstrueerd maar ik heb dus zelf geen herinnering aan die datum. Notulen van die vergadering bleken niet meer aanwezig. Voor het overige sta ik nog volledig achter mijn verklaring.
U vraagt mij hoe de mondelinge overeenkomst tot stand kwam waarover ik spreek in mijn verklaring. Ik heb eerst telefonisch contact gehad met de heer [D] . Daarna had ik een afspraak bij hem op kantoor. Direct de dag na de vergadering ben ik aan de slag gegaan en heb ik een paar incassobureau’s binnengehaald. Ik kan me nog heel goed herinneren dat ik van een aantal collega’s bedankjes hiervoor kreeg. Dat kwam ook omdat er al opdrachten waren binnengekomen die voortvloeiden uit deze overeenkomsten. (…)
U vraagt mij of er strubbelingen zijn ontstaan binnen de vereniging. Dat was veel later. De strubbelingen waren met de heer [E] en dat ging over tarieven voor zover ik mij kan herinneren. (…) Toen ik in 2011 mijn kantoor verkocht bestond de vereniging nog. Inmiddels is deze opgeheven.
Mr. Hendriks toont mij het afschrift van de samenwerkingsovereenkomst zoals die vandaag in het geding is gebracht. Het handschrift onder punt 1 is van mij afkomstig, het handschrift onder punt 2 is niet van mij afkomstig. Rechts bovenaan ziet u het faxnummer van mijn toenmalige kantoor. Ook ziet u twee parafen, de linker is van mij. Op de andere bladzijden staan de parafen onderaan en is telkens de onderste paraaf van mij. Op de laatste bladzijde staat onder mijn naam mijn handtekening. Die is absoluut van mij. (…)
Ik ben niet in het bezit van het origineel van de samenwerkingsovereenkomst met De Incassokamer. Ik heb van [B] vernomen dat hij die in zijn bezit heeft. (…). Behalve de overeenkomsten die ik met enkele incassobureau’s heb gesloten zijn er door de vereniging niet of nauwelijks overeenkomsten met derden gesloten. (…)
De tekst van de samenwerkingsovereenkomst zoals die is gesloten met De Incassokamer is opgesteld door de heer [F] . Met hem en [E] zat ik samen in de tarievencommissie. Die tekst is besproken in de vergadering die ik noem in mijn verklaring en is daar goedgekeurd. Die tekst is gebruikt bij het sluiten van de overeenkomst met De Incassokamer, waarbij de ontbrekende gegevens met pen zijn ingevuld."
2.3
Het hof stelt vast dat deze verklaring in lijn is met de als productie 1 bij de memorie van antwoord overgelegde schriftelijke verklaring van [A] . Daarin verklaart hij over de vergadering van de commissie productontwikkeling binnen Aequalis waarin een voorstel is aangenomen voor aan derden door te berekenen kosten met maximalisatie en dat bindend is verklaard voor de leden. Ook verklaart hij daarin dat hij vervolgens drie Incassobureaus onder die voorwaarden als klant heeft binnengehaald, waaronder De Incassokamer. Daarbij is mondeling besproken om op basis van bedoelde tarieven direct te gaan samenwerken, wat ook is gebeurd. De schriftelijke overeenkomsten volgden later.
2.4
Deze verklaringen vinden steun in de overgelegde kopie van de ondertekende overeenkomst en de e-mail van [B] (voormalig lid met zijn kantoor van Aequalis) van 10 januari 2017 aan De Incassokamer, waarin hij schrijft: "Bijgaand doe ik u toekomen de door Aequalis met u getekende overeenkomst (…)". De twijfel die Nouta nog tracht te zaaien over de authenticiteit van dat bericht acht het hof onvoldoende gefundeerd. Op grond van een en ander acht het hof De Incassokamer geslaagd in haar bewijsopdracht. Het enkele feit dat niet het origineel van de overeenkomst in het geding is gebracht doet daar niet aan af. De overgelegde kopie heeft vrije bewijskracht. Het betoog van Nouta dat de schriftelijke opdrachten van De Incassokamer van vóór 24 augustus 2007 (datum schriftelijke overeenkomst) precies hetzelfde waren geformuleerd als die van na die datum is door De Incassokamer weerlegd met de stelling dat de samenwerkingsovereenkomst al eerder mondeling was aangegaan, dat pas daarna voor het eerst opdrachten door haar aan Nouta zijn verstrekt en dat daarom na 24 augustus 2007 niets is veranderd in de opdrachten.
Nouta heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, op deze stelling (die in lijn is met wat [A] op dit punt verklaard heeft) niet meer (afdoende) gereageerd.
2.5
Onder verwijzing naar het tussenarrest van 29 januari 2019 komt het hof tot de slotsom dat alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd en Nouta zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Die kosten worden voor zover aan de zijde van De Incassokamer gemaakt tot op heden begroot op € 755,20 aan verschotten (€ 716,- griffierecht en € 39,20 getuigentaxe) en € 2.277,- (maximum van 3 punten in tarief I) aan geliquideerd salaris van de advocaat.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de (kantonrechter in) de rechtbank Midden-Nederland (locatie Lelystad) van 10 mei 2017;
veroordeelt Nouta in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van De Incassokamer vastgesteld op € 755,20 aan verschotten en € 2.277,- aan geliquideerd salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. W.P.M. ter Berg en mr. O.E. Mulder en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
10 december 2019.