In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vennootschapsbelasting (Vpb) van [X] B.V. voor de jaren 2008 en 2009. De belanghebbende, [X] B.V., had een aanslag in de Vpb ontvangen, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst correcties had aangebracht op de aangiften. De belanghebbende had een vordering in rekening-courant op haar dochtermaatschappij [I] B.V. en had deze vordering afgewaardeerd. De inspecteur betwistte deze afwaardering en voerde aan dat de vordering op [I] B.V. niet lager was dan de nominale waarde. Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht de correcties had aangebracht en dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de vordering op [I] B.V. moest worden afgewaardeerd. Het Hof concludeerde dat er sprake was van een informele kapitaalstorting door de belanghebbende in haar kleindochtermaatschappij [M] B.V. en dat de inspecteur de aanslagen voor de jaren 2008 en 2009 terecht had gehandhaafd. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd vernietigd en de uitspraken van de inspecteur werden bevestigd.