ECLI:NL:GHARL:2019:10579

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
18/00087 en 18/00097 en 18/00098
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vennootschapsbelasting en afwaardering rekening-courantvordering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vennootschapsbelasting (Vpb) van [X] B.V. voor de jaren 2008 en 2009. De belanghebbende, [X] B.V., had een aanslag in de Vpb ontvangen, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst correcties had aangebracht op de aangiften. De belanghebbende had een vordering in rekening-courant op haar dochtermaatschappij [I] B.V. en had deze vordering afgewaardeerd. De inspecteur betwistte deze afwaardering en voerde aan dat de vordering op [I] B.V. niet lager was dan de nominale waarde. Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht de correcties had aangebracht en dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de vordering op [I] B.V. moest worden afgewaardeerd. Het Hof concludeerde dat er sprake was van een informele kapitaalstorting door de belanghebbende in haar kleindochtermaatschappij [M] B.V. en dat de inspecteur de aanslagen voor de jaren 2008 en 2009 terecht had gehandhaafd. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd vernietigd en de uitspraken van de inspecteur werden bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers 18/00087, 18/00097 en 18/00098
uitspraakdatum:
10 december 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
en op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Almere(hierna: de Inspecteur),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 december 2017, zaaknummers AWB 14/6234 en AWB 14/6235,
in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.259.287. Tevens is bij beschikking € 40.907 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 430.771. Tevens is bij beschikking € 9.103 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ter zake van de aanslag in de Vpb voor het jaar 2009 bij uitspraak van 27 december 2017 ongegrond verklaard, het beroep ter zake van de aanslag in de Vpb voor het jaar 2008 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag in de Vpb voor 2008 vernietigd, de aanslag in de Vpb voor 2008 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 820.098, de beschikking heffingsrente over het jaar 2008 dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.234,50 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 vergoedt.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank eveneens hoger beroep ingesteld. Bij brief van 11 april 2018 heeft de Inspecteur het hoger beroep ingetrokken voor zover het zag op de aanslag in de Vpb voor 2009 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.8
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.9
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2019 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , namens belanghebbende en mr. [B] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door diens kantoorgenoot mr. [C] , alsmede mr. [D] , mr. [E] , [F] en mr. [G] namens de Inspecteur. De zaken met nummers 18/00086, 18/00099, 18/00100, 18/00101 en 18/00102 zijn met toestemming van partijen ter zitting gelijktijdig behandeld met de onderhavige zaken van belanghebbende.
1.1
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.11
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Alle aandelen in belanghebbende worden gehouden door de Stichting [H] . Voorzitter van deze stichting is [A] (hierna te noemen: [A] ). [A] houdt alle certificaten van aandelen in belanghebbende.
2.2
Belanghebbende houdt 99% van de aandelen in [I] B.V. (voorheen genaamd: [J] Beheer B.V.). [K] Ltd houdt de overige 1% van de aandelen in [I] B.V.. [A] houdt alle aandelen in laatstbedoelde vennootschap.
2.3
Belanghebbende houdt voorts alle aandelen in [L] B.V., die op haar beurt weer alle aandelen houdt in [M] B.V..
2.4
[I] B.V. was tot 1 augustus 2008 beherend vennoot in de commanditaire vennootschap [N] C.V. (voorheen genaamd: [J] C.V.). Per 1 augustus 2008 is [O] B.V. in haar plaats getreden als beherend vennoot. [A] is enig aandeelhouder en bestuurder van [O] B.V.. Belanghebbende is commanditaire vennoot in [N] C.V..
2.5
[N] C.V. is op haar beurt één van de commanditaire vennoten in [P] C.V.. Beherend vennoot van de laatstbedoelde C.V. is [Q] B.V.. De aandelen in [Q] B.V. worden gehouden door maatschap [R] . [N] C.V. is één van de maten in maatschap [R] .
2.6
Belanghebbende heeft per 1 januari 2008 een vordering in rekening-courant van € 990.546 op [I] B.V.. Na mutaties in 2008 bestaat er per 31 december 2008 nog een vordering in rekening-courant van € 408.546.
2.7
Belanghebbende heeft voor 2008 aangifte in de Vpb gedaan naar een belastbare winst van € 522.745 en een belastbaar bedrag van nihil wegens verliesverrekening. In de aangifte is een afwaardering van de vordering op [I] B.V. genomen voor een bedrag van € 408.546.
2.8
Belanghebbende heeft voor 2009 aangifte in de Vpb gedaan naar een belastbare winst van € 102.775 en, in verband met een verliesverrekening van € 25.178, een belastbaar bedrag van € 77.597.
2.9
Op 25 januari 2011 is de Inspecteur gestart met een boekenonderzoek naar onder meer de aangiften in de Vpb voor de jaren 2006 tot en met 2008. Tot de gedingstukken behoort een rapport van dat boekenonderzoek van 22 februari 2013.
2.1
De Inspecteur heeft tot behoud van rechten met dagtekening 3 november 2012 een aanslag in de Vpb voor het jaar 2008 opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 1.259.287 (= € 522.745 + € 408.546 + € 327.996) en een belastbaar bedrag van hetzelfde bedrag, De Inspecteur heeft bij de vaststelling van deze aanslag de hiervoor – onder 2.7 – bedoelde afwaardering van de vordering op [I] B.V. niet geaccepteerd, een correctie aangebracht in verband met de hierna onder 2.11 genoemde huurbaten en de in de aangifte gevraagde verliesverrekening niet toegepast.
2.11
Belanghebbende heeft machines en overige zaken verhuurd aan [M] B.V.. De jaarlijkse zakelijke huur bedraagt € 327.996. Belanghebbende heeft in de jaren 2008 en 2009 geen huurbaten tot haar winst gerekend, noch enige activering en/of passivering ter zake daarvan op haar balans opgenomen. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslagen in de Vpb voor 2008 en 2009 huurbaten tot een bedrag van € 327.996 per jaar tot de belastbare winst gerekend.
2.12
Voor het jaar 2009 heeft de Inspecteur in verband met de correctie over de verhuur van de machines aan [M] B.V. en het niet accepteren van de verliesverrekening met dagtekening 24 augustus 2013 een aanslag in de Vpb opgelegd naar een belastbare winst van € 430.771 en een belastbaar bedrag van hetzelfde bedrag.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur bij de aanslagregeling terecht correcties heeft aangebracht ter zake van (1) de afwaardering van de vordering op [I] B.V. (2008) en (2) de niet voldane huurbaten door [M] B.V. (2008 en 2009).
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de bestreden aanslagen en dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze de aanslag in de Vpb voor 2008 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente betreft.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende heeft in eerste aanleg haar verzoek om een integrale proceskostenvergoeding laten varen en heeft haar eerder gedane getuigenaanbod reeds in eerste aanleg ingetrokken.

4.Beoordeling van het geschil

Het hoger beroep van belanghebbende
4.1
Belanghebbende stelt zich in haar hoger beroep - kort gezegd - op het standpunt dat zij in 2008 en 2009 tegenover de vordering in rekening-courant in verband met door [M] B.V. schuldig gebleven huurpenningen over het desbetreffende lopende jaar direct een voorziening wegens oninbaarheid mocht vormen, gelet op de slechte solvabiliteit van [M] B.V..
4.2
Het Hof heeft ter zitting dit standpunt met partijen besproken en komt tot de conclusie dat partijen in wezen verdeeld houdt of belanghebbende in de onderhavige jaren een onttrekking aan haar winst heeft gedaan, gevolgd door een informele kapitaalstorting – via [L] B.V. – in kleindochtermaatschappij [M] B.V..
4.3
Vaststaat dat belanghebbende de door [M] B.V. verschuldigde huur in zowel 2008 als 2009 heeft laten oplopen tot € 327.996. Deze bedragen zijn, naar belanghebbende heeft gesteld, in rekening-courant door [M] B.V. schuldig gebleven.
4.4
Voor de beantwoording van de vraag of een geldverstrekking door een moedervennootschap aan haar dochtervennootschap wat betreft de fiscale gevolgen als een geldlening dan wel als een kapitaalverstrekking moet worden gekwalificeerd, is in beginsel de civielrechtelijke vorm beslissend. Deze regel lijdt in drie gevallen uitzondering, te weten:
1. indien alleen naar de schijn sprake is van een lening, terwijl partijen in werkelijkheid hebben beoogd een kapitaalverstrekking tot stand te brengen,
2. indien de lening is verstrekt onder zodanige voorwaarden dat de schuldeiser met het door hem uitgeleende bedrag in zekere mate deel heeft in de onderneming van de schuldenaar, en
3. ingeval - kort gezegd - de geldlening is verstrekt onder zodanige omstandigheden dat aan de uit die lening voortvloeiende vordering, naar de uitlener reeds aanstonds duidelijk moet zijn geweest, voor het geheel of voor een gedeelte geen waarde toekomt omdat het door hem ter leen verstrekte bedrag niet of niet ten volle zal kunnen worden terugbetaald (onder meer HR 24 mei 2002, nr. 37.071, ECLI:NL:HR:2002:AE3171, BNB 2002/231).
4.5
Naar het oordeel van het Hof laten de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting geen andere gevolgtrekking toe dan dat zich hier de derde uitzondering voordoet. In haar hogerberoepschrift stelt belanghebbende immers in wezen dat op het moment van het ontstaan van de in rekening-courant schuldig gebleven bedragen deze reeds oninbaar waren. Er is in het onderhavige geval aldus sprake van een (middellijke) informele kapitaalstorting door belanghebbende in haar kleindochtermaatschappij [M] B.V., voorafgegaan door een onttrekking aan de winst door belanghebbende zowel in 2008 als in 2009 van € 327.996. De Inspecteur heeft de correcties ter zake van de niet voldane huurbaten dan ook terecht aangebracht.
Het hoger beroep van de Inspecteur
4.6
De Inspecteur heeft in hoger beroep gesteld dat belanghebbende ten onrechte een rekening-courantvordering op haar (99%) dochtermaatschappij [I] B.V. ten laste van de winst heeft afgewaardeerd. Dienaangaande heeft hij onder meer gesteld dat de vordering van belanghebbende op [I] B.V. ultimo 2008 ten bedrage van € 408.546 op dat moment niet een lagere economische verkeerswaarde had dan de nominale waarde.
4.7
Het ligt op de weg van belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, aannemelijk te maken dat de vordering die zij ultimo 2008 had op [I] B.V. per dat moment naar nihil moest worden afgewaardeerd. Naar het oordeel van het Hof slaagt zij daarin niet. In de eerste plaats heeft belanghebbende in eerste aanleg uitdrukkelijk gesteld dat de kredietwaardigheid van [I] B.V. ten tijde van de geldverstrekking goed was. Bovendien heeft [I] B.V. in 2008 een bedrag van € 600.000 op de vordering afgelost. Ten slotte heeft belanghebbende, gelet op de uitspraak die het Hof heden heeft gedaan in de zaak met nr. 18/00099, niet aannemelijk gemaakt dat bij [I] B.V. in het onderhavige jaar een afwaardering van de vordering van [I] B.V. op [P] C.V. gerechtvaardigd was, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat het eigen vermogen van [I] B.V. voor de onderhavige beoordeling met dit bedrag diende te worden verminderd. Het gelijk is derhalve aan de Inspecteur.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond en het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
– bevestigt de uitspraken van de Inspecteur.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
10 december 2019in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 december 2019
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.