Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
10 december 2019
[Z](hierna: belanghebbende).
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.Beoordeling van het geschil
Volgens verweerder zou een derde nooit zijn doorgegaan met het leveren van grondstoffen zonder enige betaling door de debiteur, het bedingen van zekerheden en het treffen van invorderingsmaatregelen. Daarmee is echter nog niet gezegd dat een derde die deze maatregelen zou hebben genomen om zijn rechten voortvloeiende uit de debiteurenvordering veilig te stellen, hierin ook zou zijn geslaagd. Eiseres heeft dat laatste gemotiveerd betwist door te stellen dat het treffen van dergelijke maatregelen een faillissement van [Q] tot gevolg zou hebben, in welk geval de debiteurenvordering oninbaar zou worden geleden. Tegenover die betwisting heeft verweerder onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat een derde door het treffen van de genoemde maatregelen zijn rechten uit hoofde van de debiteurenvordering zou hebben veiliggesteld. Dat heeft verweerder naar eigen zeggen niet onderzocht. Verweerder is aldus niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de (zakelijke) debiteurenvordering op [Q] in 2008 onzakelijk is geworden. Dit betekent dat het verlies op de debiteurenvordering (de toevoeging aan de voorziening dubieuze debiteuren) fiscaal ten laste van het resultaat kan worden gebracht. De door verweerder aangebrachte correctie moet komen te vervallen. Het beroep slaagt derhalve.”.
5.Proceskosten
6.Beslissing
10 december 2019in het openbaar uitgesproken.