ECLI:NL:GHARL:2019:10515

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
200.265.417/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van partneralimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. Dorresteijn, verzocht om schorsing van de alimentatieverplichtingen die hem waren opgelegd, omdat hij in een acute financiële noodsituatie verkeerde. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 2.184,-- per maand aan partneralimentatie en € 785,-- per maand aan kinderalimentatie moest betalen, en deze beslissing was uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de mondelinge behandeling op 21 november 2019 plaatsvond. De man voerde aan dat zijn inkomen niet toereikend was om aan de alimentatieverplichtingen te voldoen en dat hij zijn verplichtingen tot nu toe had voldaan uit zijn reserves, die inmiddels op waren. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en vastgesteld dat de man voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in financiële problemen zou komen als de alimentatieverplichtingen volledig doorliepen.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om het schorsingsverzoek van de man deels toe te wijzen. Het hof heeft de partneralimentatie verlaagd met € 1.000,-- per maand, tot een bedrag van € 1.184,--, en de werking van de eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel voor dat bedrag geschorst. Het hof heeft echter het verzoek om de werking van de beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie niet toegewezen. Deze beslissing is genomen in het belang van beide partijen, waarbij het hof heeft meegewogen dat de man en de vrouw beide risico's liepen bij de uitvoering van de eerdere beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.265.417/02
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/225453 / ES RK 18-5228)
beschikking van 3 december 2019 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.C. Dorresteijn te Zwolle,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.C.M. Koerhuis te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 17 juni 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand € 2.184,-- per maand aan de vrouw dient te voldoen
als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en, voorlopig in afwachting van de definitieve beslissing betreffende de zorgregeling, € 785,-- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens incidenteel verzoek tot schorsing met productie(s), ingekomen op
4 september 2019;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Dorresteijn van 7 november 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 november 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Dorresteijn en mr. Koerhuis hebben beiden mede het woord gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitaantekeningen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de man schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft. De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2
Hoger beroep schorst de werking van een beschikking, tenzij deze uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking daarvan schorsen.
3.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012.
( i) De verzoeker moet belang hebben bij de door hem verzochte schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.
(ii) Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de verzoeker bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.
(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
Dat neemt niet weg dat ook dan de verzoeker die wijziging van de beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wenst aan zijn vordering ten grondslag kan leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.4
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geen gemotiveerde beslissing gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat het hof zal uitgaan van het beoordelingskader zoals hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermeld.
3.5
De man heeft aan zijn verzoek tot schorsing ten grondslag gelegd dat hij door de bij de bestreden beschikking opgelegde alimentatieverplichtingen (€ 785,-- per maand kinderalimentatie en € 2.184,-- per maand partneralimentatie) en daarnaast de verplichting om de volledige hypotheekrente (€ 1.695,-- bruto per maand) en eigenaarslasten van de woning in [B] te voldoen in een acute financiële noodsituatie komt te verkeren. De man stelt dat hij tot nu toe de alimentatieverplichtingen mede heeft voldaan uit zijn reserves (die nu ten einde zijn), omdat zijn inkomen hiervoor niet toereikend is. Naast het feit dat er een acute financiële noodsituatie ontstaat en er dus wat de man betreft sprake is van een feitelijke misslag, is de rechtbank onvolledig geweest in de draagkrachtberekening door de woonlasten van de man niet mee te nemen.
3.6
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een incidenteel verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en een terughoudende toetsing plaatsvindt in die zin dat geen sprake is van een nieuwe afweging van alle feiten en omstandigheden op basis waarvan de rechtbank heeft geoordeeld. Een inhoudelijke beoordeling van de draagkracht van de man, waaronder de vraag of de rechtbank onvolledig is geweest in de draagkrachtberekening door zijn woonlasten niet mee te nemen, dient dan ook aan de hand van zijn grieven in de hoofdzaak plaats te vinden. Naar het oordeel van het hof is van een (evidente) feitelijke misslag niet gebleken.
3.7
Voor zover de man heeft gesteld dat door de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking voor hem een acute financiële noodsituatie ontstaat, is het hof van oordeel dat de man zijn stelling, gelet op de door hem overgelegde financiële gegevens - ten aanzien van zijn huidige inkomen en de schuldenpositie van partijen - en zijn toelichting daarop tijdens de mondelinge behandeling bij het hof, voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het hof ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om het belang van de man bij tenuitvoerlegging van een lager bedrag aan partneralimentatie - totdat op het hoger beroep is beslist - te laten prevaleren boven het belang van de vrouw bij volledige voortzetting van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking (ten aanzien van de partneralimentatie). Het hof heeft bij zijn oordeel in aanmerking genomen dat bij onverkorte tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking zowel de man als de vrouw risico loopt. De man loopt het risico dat hij, bij (volledige) doorbetaling van de vastgestelde onderhoudsverplichtingen niet meer kan voldoen aan zijn (andere) financiële verplichtingen. De vrouw loopt het risico dat ze bij een executie van de beschikking van de rechtbank, in het geval dat in de hoofdzaak de kinder- en/of partneralimentatie door het hof op een lager bedrag wordt vastgesteld, wordt geconfronteerd met een terugbetalingsverplichting. Het hof heeft tevens meegewogen dat de vrouw, naar zij stelt, de volledige alimentatie zoals door de rechtbank vastgesteld nodig heeft om haar lasten te kunnen blijven betalen, in het bijzonder haar aandeel in de gezamenlijke schulden. Daar staat tegenover dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij voortgaande volledige betaling van die vastgestelde bedragen zijn schulden zullen oplopen. Daarom kiest het hof voor een tussenoplossing.
3.8
Het hof zal, de belangen van partijen afgewogen, in redelijkheid en billijkheid een bedrag van € 1.000,-- per maand in mindering brengen op het bedrag dat de man volgens de bestreden beschikking aan partneralimentatie dient te betalen. Hierbij tekent het hof aan dat het in het belang van beide partijen is dat zij de middelen in de boedel op zo kort mogelijke termijn te gelde proberen te maken, zodat de schulden (zo veel mogelijk) kunnen worden afgelost. Het hof zal het schorsingsverzoek van de man wat betreft de vastgestelde partneralimentatie tot de hiervoor genoemde grens van € 1.000,-- per maand toewijzen. Het hof ziet in het door de man aangevoerde geen aanleiding om daarnaast de werking van de bestreden beschikking te schorsen ten aanzien van (een deel van) de vastgestelde kinderalimentatie.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het schorsingsverzoek van de man deels toe;
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 17 juni 2019, voor zover de daarbij aan de man opgelegde partneralimentatie het bedrag van € 1.184,-- per maand te boven gaat;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, J.D.S.L. Bosch en P.S. Bakker, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 3 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.