ECLI:NL:GHARL:2019:10349

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
200.257.585
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring van een ontbindingsvonnis van een pachtovereenkomst met belangenafweging tussen pachter en verpachter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2019 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een pachtovereenkomst tussen [pachter] en [verpachter] met betrekking tot een natuurterrein. De pachtkamer had op 5 maart 2019 geoordeeld dat [pachter] ernstig tekort was geschoten in de nakoming van zijn beheerverplichting door het natuurterrein te bemesten, wat leidde tot de ontbinding van de pachtovereenkomst. [pachter] heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, waarbij hij zijn belangen bij voortzetting van de pachtovereenkomst naar voren heeft gebracht. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geoordeeld dat het belang van [pachter] bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van [verpachter] bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof heeft de gevorderde schorsing toegewezen en de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst, met een dwangsom voor [verpachter] bij overtreding van deze beslissing. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.257.585
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle: 7048275)
in de zaak van:

1.[appellant sub 1] ,

2. [appellant sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna: [pachter] ,
advocaat: mr. J.J. Paalman,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: [verpachter] ,
advocaat: mr. B. Nijman.

1.Het verdere verloopt van het geding in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het arrest van 14 mei 2019
- de incidentele vordering ex artikel 351 en 223 Rv
- de conclusie van antwoord betreffende de incidentele vordering ex artikel 351 en 223 Rv
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest in het incident bepaald.

2.De motivering van de beslissing in het incident

2.1
Het gaat in deze zaak over het volgende. [pachter] exploiteert een melkveebedrijf.
Tussen (de rechtsvoorgangers van) [verpachter] als verpachter en (de rechtsvoorganger van) [pachter] als pachter bestaat sinds 1 november 1951 een pachtovereenkomst. Nadat enkele wijzigingen hebben plaatsgevonden, heeft [pachter] sinds 2016 in reguliere pacht van [verpachter] een oppervlakte van 39.16 ha, waarvan 33.86 ha als cultuurgrond en 5.30 ha als natuurgrond moet worden aangemerkt. Daarnaast heeft [pachter] nog ongeveer 5.50 ha van [verpachter] in geliberaliseerde pacht en ongeveer 12 ha van Natuurmonumenten in geliberaliseerde pacht. De 5.30 ha natuurgrond die [pachter] in reguliere pacht heeft, is betrokken geweest in een omzetting van cultuurgrond naar natuurgrond met als natuurbeheertype “Kruiden- en Faunarijk Grasland”. [verpachter] en haar rechtsvoorgangers hebben daartoe een notarieel vastgelegde overeenkomst gesloten met de provincie Overijssel. Zij hebben in verband met de omzetting een subsidie ontvangen, waarvoor een van de voorwaarden was dat een kwalitatieve verplichting werd gevestigd om de landbouwgrond niet langer te gebruiken ten behoeve van de landbouw en om al datgene na te laten dat de ontwikkeling of instandhouding van het betrokken natuurbeheertype in gevaar brengt of verstoort. Met [pachter] is afgesproken dat hij als pachter de nieuwe natuur zal gaan beheren overeenkomstig de voorwaarden van de provincie. Deze voorwaarden worden beschreven en toegelicht in het pakket N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. De rentmeester van [verpachter] , [rentmeester] , heeft deze voorwaarden aan [pachter] gemaild.
In de algemene omschrijving van het beheertype Kruiden-en faunarijk grasland is vermeld dat het grasland extensief wordt beweid of gehooid. Tevens is daarin beschreven dat het grasland doorgaans niet wordt bemest, maar dat bij uitzondering ruige stalmest of bekalking kan worden toegepast, om verzuring tegen te gaan.
[pachter] heeft op of omstreeks 10 mei 2018 een gedeelte ter grootte van 2.25 ha van de natuurgrond gemaaid en vervolgens met behulp van een zodebemester op dit gedeelte drijfmest geïnjecteerd. [verpachter] heeft [pachter] hierop aangesproken in een e-mail van 24 mei 2018.
2.2
[verpachter] heeft een vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst ingesteld wegens ernstig tekortschieten van [pachter] in de nakoming daarvan in verband met de hiervoor vermelde bemesting. [pachter] heeft een vordering in reconventie ingediend tot een verklaring voor recht dat [verpachter] gehouden is om de in de pachtovereenkomst opgenomen verplichting tot het bestrijden van schade door wild of schadelijk gedierte na te leven. Daarnaast vordert [pachter] om [verpachter] te gebieden op straffe van een dwangsom daadwerkelijk maatregelen te nemen ter beperking van schade door wild of schadelijk ongedierte.
De pachtkamer te Zwolle (rechtbank Overijssel) heeft bij vonnis van 5 maart 2019 geoordeeld dat [pachter] , door met een zodebemester op of omstreeks 10 mei 2018 het natuurterrein te bemesten, ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van zijn beheerverplichting. In die tekortkoming ligt volgens de kantonrechter een toereikende rechtvaardiging voor de onmiddellijke ontbinding van de pachtovereenkomst voor het natuurterrein (5.30 ha). Verder heeft de pachtkamer beslist dat het perceel dat onmiddellijk ten noorden van het natuurterrein is gelegen uit de pacht moet worden gehaald, omdat de meest voor de hand liggende toegangsroute voor dat perceel over het natuurterrein loopt en [pachter] als gevolg van de ontbinding geen toegang meer heeft tot het natuurterrein en dit ten noorden daarvan gelegen perceel niet eenvoudig zal kunnen bereiken. Ten aanzien van dit perceel ter grootte van 1.43 ha en het natuurterrein ter grootte van 5.30 ha heeft de pachtkamer de pachtovereenkomst ontbonden. Verder heeft de pachtkamer beslist dat de ontsluitingsroute, zoals met een rode stippellijn ingetekend op de kaart, een adequate en redelijke toegangsroute is voor het bereiken van het natuurgebied en het noordelijk daarvan gelegen perceel en dat [pachter] het gebruik van die ontsluitingsroute door een eventuele opvolgend pachter over het gepachte en over zijn eigendomsgrond zal moeten gedogen. De ontbinding is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De reconventionele vordering van [pachter] is afgewezen.
2.3
[pachter] heeft op 28 maart 2019 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 5 maart 2019. Daarna heeft [pachter] een incidentele conclusie genomen, waarin hij verzoekt om de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het bestreden vonnis te schorsen en [verpachter] te gebieden dat vonnis niet ten uitvoer te leggen, alsmede [verpachter] te gebieden [pachter] voor de duur van de hoofdzaak in het hoger beroep onbelemmerd in het gebruik te stellen en te laten van de percelen grond zoals genoemd in punt 5.1 van het dictum van dat vonnis, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500 per dag dat [verpachter] daarmee in strijd handelt, met veroordeling van [verpachter] in de kosten in het incident.
2.4
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en Hoge Raad 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012, met daarin maatstaven voor de beoordeling van de incidenten van de artikelen 234, 235 en 351 Rv.
( i) De eiser in het incident moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis of de gevorderde zekerheidstelling.
(ii) Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis of tot zekerheidstelling moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.
(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet.
2.5
De rechtbank heeft geen gemotiveerde beslissing gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het hof zal de incidentele vordering daarom beoordelen aan de hand van de hiervoor onder 3.2 onder (i) tot en met (iii) gegeven maatstaven.
2.6
Het hof is van oordeel dat aan het belang van [pachter] een zodanig gewicht toekomt dat dit een toewijzing van de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis rechtvaardigt. Daarbij betrekt het hof de volgende, door [pachter] aangevoerde omstandigheden:
Ten aanzien van de 1.43 ha reguliere landbouwgrond waarvan de pachtovereenkomst door de pachtkamer van de rechtbank is beëindigd:
Deze grond is van belang voor het bemestingsplan ingevolge de Meststoffenwet;
Indien deze grond niet meer aanwezig is, ondervindt [pachter] problemen met de derogatie, aangezien er maximaal 20% mais geteeld mag worden. [pachter] zal dan mais moeten aankopen;
[pachter] zal meer loonwerkkosten hebben, doordat er als gevolg van de derogatie meer gras op de veldpercelen geteeld moet worden;
[pachter] heeft de grasopbrengst van deze reguliere landbouwgrond nodig voor zijn veestapel;
De grond is nodig voor de beweiding van de melkkoeien;
Als de grond niet meer tot de huiskavel van [pachter] blijft behoren, mist [pachter] een weidepremie van € 0.015 per kg geleverde melk;
[pachter] loopt betalingsrechten voor het perceel grond mis.
De andere door [pachter] genoemde omstandigheid, dat er sprake is van grondgebonden melkveehouderij, wordt niet meegewogen in de in het kader van dit incident te maken belangenafweging, omdat de gevolgen op dit terrein pas op de langere termijn zullen optreden. Verder is vooralsnog onvoldoende duidelijk geworden of [pachter] de 1.43 ha grond nodig heeft om te voldoen aan de duurzaamheidseisen van haar afnemer FrieslandCampina.
Ten aanzien van de 5.3 ha natuurgrond:
[pachter] loopt mogelijk vanaf 2020 een premie van 0,02 per kg geleverde melk mis, indien zij deze grond niet meer pacht;
[pachter] loopt betalingsrechten mis voor dit perceel grond.
[verpachter] heeft weliswaar aangevoerd dat [pachter] eerder een incidentele vordering had kunnen instellen – vóór 15 mei 2019 voor welke datum de opgave gewaspercelen voor de betalingsrechten gedaan had moeten worden – maar die enkele omstandigheid maakt nog niet dat gedurende de periode waarin nog niet op het hoger beroep is beslist de hiervoor genoemde belangen van [pachter] , niet aanwezig zijn. De hiervoor genoemde belangen zijn voor het overige niet, dan wel niet voldoende gemotiveerd, door [verpachter] weersproken.
[verpachter] heeft onderstreept dat zij op de loyaliteit van de pachter bij het naleven van beheervoorschriften moet kunnen rekenen. Voor haar is van belang om, in ieder geval waar het gaat om de natuurgronden, niet het risico te lopen dat [pachter] opnieuw handelingen verricht die haar blootstellen aan de verbeurte van boetes op grond van de (schending van de) kwalitatieve verbintenis.
Aan dit belang van [verpachter] is tegemoet gekomen nu [pachter] op de zitting heeft toegezegd dat hij zich zal houden aan de beheervoorschriften en zich daarbij ook bereid heeft verklaard aanwijzingen van [verpachter] , dan wel haar rentmeester, op te volgen.
Afweging van de hiervoor genoemde belangen van partijen, leidt er dan ook toe dat het belang van [pachter] bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang [verpachter] bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis. Ook in de overige door [verpachter] aangevoerde omstandigheden ziet het hof geen aanleiding de incidentele vordering af te wijzen.
2.7
Het hof ziet aanleiding de gevorderde dwangsom te maximeren op een bedrag van € 50.000,-.

3.De slotsom

3.1
Het hof zal de incidentele vordering toewijzen. De tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal worden geschorst. De beslissing over de kosten van het incident zal het hof aanhouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
3.2
In de hoofdzaak wordt voort geprocedeerd in de stand waarin het geding zich bevindt.
3.3
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de pachtkamer in de rechtbank Overijssel van 5 maart 2019 en gebiedt [verpachter] dat vonnis niet ten uitvoer te leggen;
gebiedt [verpachter] [pachter] voor de duur van de hoofdzaak in het hoger beroep onbelemmerd in het gebruik te stellen en te laten van de percelen grond zoals genoemd in punt 5.1 van het dictum van voornoemd vonnis, een en ander op straffe van een door [verpachter] aan [pachter] te verbeuren dwangsom van € 500 per dag (een gedeelte van een dag daaronder begrepen) dat [verpachter] daarmee na betekening van dit arrest in strijd handelt met een maximum van € 50.000;
houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, L.R. van Harinxma thoe Slooten en S.B. Boorsma en de deskundige leden mr. ing. E. Oostra en B.Th.W. Lamers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 december 2019.