2.6Het hof is van oordeel dat aan het belang van [pachter] een zodanig gewicht toekomt dat dit een toewijzing van de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis rechtvaardigt. Daarbij betrekt het hof de volgende, door [pachter] aangevoerde omstandigheden:
Ten aanzien van de 1.43 ha reguliere landbouwgrond waarvan de pachtovereenkomst door de pachtkamer van de rechtbank is beëindigd:
Deze grond is van belang voor het bemestingsplan ingevolge de Meststoffenwet;
Indien deze grond niet meer aanwezig is, ondervindt [pachter] problemen met de derogatie, aangezien er maximaal 20% mais geteeld mag worden. [pachter] zal dan mais moeten aankopen;
[pachter] zal meer loonwerkkosten hebben, doordat er als gevolg van de derogatie meer gras op de veldpercelen geteeld moet worden;
[pachter] heeft de grasopbrengst van deze reguliere landbouwgrond nodig voor zijn veestapel;
De grond is nodig voor de beweiding van de melkkoeien;
Als de grond niet meer tot de huiskavel van [pachter] blijft behoren, mist [pachter] een weidepremie van € 0.015 per kg geleverde melk;
[pachter] loopt betalingsrechten voor het perceel grond mis.
De andere door [pachter] genoemde omstandigheid, dat er sprake is van grondgebonden melkveehouderij, wordt niet meegewogen in de in het kader van dit incident te maken belangenafweging, omdat de gevolgen op dit terrein pas op de langere termijn zullen optreden. Verder is vooralsnog onvoldoende duidelijk geworden of [pachter] de 1.43 ha grond nodig heeft om te voldoen aan de duurzaamheidseisen van haar afnemer FrieslandCampina.
Ten aanzien van de 5.3 ha natuurgrond:
[pachter] loopt mogelijk vanaf 2020 een premie van 0,02 per kg geleverde melk mis, indien zij deze grond niet meer pacht;
[pachter] loopt betalingsrechten mis voor dit perceel grond.
[verpachter] heeft weliswaar aangevoerd dat [pachter] eerder een incidentele vordering had kunnen instellen – vóór 15 mei 2019 voor welke datum de opgave gewaspercelen voor de betalingsrechten gedaan had moeten worden – maar die enkele omstandigheid maakt nog niet dat gedurende de periode waarin nog niet op het hoger beroep is beslist de hiervoor genoemde belangen van [pachter] , niet aanwezig zijn. De hiervoor genoemde belangen zijn voor het overige niet, dan wel niet voldoende gemotiveerd, door [verpachter] weersproken.
[verpachter] heeft onderstreept dat zij op de loyaliteit van de pachter bij het naleven van beheervoorschriften moet kunnen rekenen. Voor haar is van belang om, in ieder geval waar het gaat om de natuurgronden, niet het risico te lopen dat [pachter] opnieuw handelingen verricht die haar blootstellen aan de verbeurte van boetes op grond van de (schending van de) kwalitatieve verbintenis.
Aan dit belang van [verpachter] is tegemoet gekomen nu [pachter] op de zitting heeft toegezegd dat hij zich zal houden aan de beheervoorschriften en zich daarbij ook bereid heeft verklaard aanwijzingen van [verpachter] , dan wel haar rentmeester, op te volgen.
Afweging van de hiervoor genoemde belangen van partijen, leidt er dan ook toe dat het belang van [pachter] bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang [verpachter] bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis. Ook in de overige door [verpachter] aangevoerde omstandigheden ziet het hof geen aanleiding de incidentele vordering af te wijzen.