ECLI:NL:GHARL:2019:10279

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
200.255.260/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag ouders en toekenning alleen gezag aan de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind. De vader, die psychische kwetsbaarheden vertoont, verzocht om de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, die het gezamenlijk gezag had beëindigd, te vernietigen. De moeder, die op een geheim adres woont, verzocht om bekrachtiging van de beschikking. Het hof oordeelde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders, en dat er geen minimaal vermogen tot communicatie tussen de ouders aanwezig was. De vader had zich wispelturig en onvoorspelbaar gedragen, wat het vertrouwen van de moeder in hem had aangetast. Het hof concludeerde dat het in het belang van het kind noodzakelijk was om het gezag van de vader te beëindigen en de moeder alleen met het gezag te belasten. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.255.260/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/173781 / FA RK 17-334)
beschikking van 26 november 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.J.P.M. Grijmans te Bolsward,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.L. Verhulst te Vries.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 14 maart 2017 en 27 november 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 27 februari 2019;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 7 maart 2019;
- een journaalbericht van mr. Grijmans van 14 maart 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Grijmans van 21 maart 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Grijmans van 8 oktober 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Verhulst van 11 oktober 2019 met productie(s);
- een fax van mr. Grijmans van 18 oktober 2019 met productie(s) (raadsrapport 13 juni 2014);
- een fax van mr. Grijmans van 18 oktober 2019 met productie(s) (raadsrapport 7 oktober 2015).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 oktober 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is de heer [B] verschenen. Mr. Verhulst heeft het woord mede gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2012 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2010.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van
23 februari 2016 is het verzoek van de moeder om haar alleen met het gezag te belasten afgewezen.
3.4
De moeder heeft bij verzoekschrift in eerste aanleg, van 31 januari 2017, de rechtbank (opnieuw) verzocht -voor zover hier van belang- het gezamenlijk gezag te beëindigen en de moeder alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 27 november 2018 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat aan de moeder voortaan het gezag over [de minderjarige] toekomt.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 27 november 2018. Deze grief ziet op de beëindiging van het gezag. De vader verzoekt om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking van 27 november 2018 te vernietigen en opnieuw rechtdoende te beslissen dat het verzoek van de moeder inhoudende dat het gezag van de vader over [de minderjarige] wordt beëindigd en de moeder alleen zal worden belast met het gezag, wordt afgewezen, danwel dat de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard of dat het verzoek haar wordt ontzegd.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt de vader betreffende zijn ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is van oordeel dat wijziging van het gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag van de moeder in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.3
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans daartoe in staat mogen worden geacht, binnen een redelijke termijn. Eén en ander vereist een minimaal vermogen tot positieve communicatie tussen de ouders. Daar ontbreekt het in dit geval aan. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, blijkt dat er sinds de echtscheiding sprake is geweest van een patroon tussen de ouders waarbij zij een bepaalde periode wel in staat waren om in het belang van [de minderjarige] met elkaar te communiceren maar op andere momenten het tussen de ouders juist flink escaleerde. De vader heeft zich, als gevolg van zijn psychische problematiek, een aantal jaren zeer wispelturig en onvoorspelbaar gedragen. Dit heeft ertoe geleid dat moeder geen vertrouwen (meer) heeft in de vader en de ouders geenszins in staat (meer) zijn met elkaar te communiceren. Er is al meerdere malen tevergeefs geprobeerd de samenwerking tussen de ouders te verbeteren door middel van de ingezette hulpverlening. Weliswaar brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer met zich dat in het belang van de kinderen het ouderlijk gezag aan een van de ouders moet worden toegekend, maar daarbij wordt wel een minimaal vermogen tot communicatie tussen de ouders verondersteld. Het hof ziet dit minimale vermogen tot communicatie bij de ouders niet en verwacht ook niet dat hierin voldoende verbetering zal komen, gelet op de reeds jarenlange verstoorde verstandhouding tussen de vader en de moeder alsmede gelet op de psychische kwetsbaarheid van de vader. De vader is gediagnosticeerd met borderline, een narcistische persoonlijkheidsstoornis en een verstoorde emotie-agressiebeheersing. Hij is hiervoor diverse malen in behandeling geweest, waaronder opnames binnen de GGZ, en kent een lange hulpverleningsgeschiedenis.
Als gevolg van de heftige escalaties tussen de ouders en het onvoorspelbare gedrag van de vader is er bij [de minderjarige] sprake van angstklachten en is ze inmiddels onder behandeling van een kinderpsycholoog. Voor [de minderjarige] is het van groot belang dat er nu gedurende langere tijd rust en stabiliteit is, om het voor haar mogelijk te maken met succes haar therapie te volgen.
Het hof acht het onder voornoemde omstandigheden niet in het belang van [de minderjarige] het gezamenlijke gezag van de ouders te laten voortduren. Beëindiging van het gezag van de vader is dan ook in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk.
5.4
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
27 november 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, I.A. Vermeulen en M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 26 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.