ECLI:NL:GHARL:2019:10245

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
200.260.101
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats, zorgregeling en raadsonderzoek in geschil

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw over de hoofdverblijfplaats van hun kinderen en de zorgregeling na hun echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw werd vastgesteld. De man verzoekt het hof om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming en om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen. De vrouw verzet zich tegen deze verzoeken en stelt dat de huidige regeling in het belang van de kinderen is.

Tijdens de mondelinge behandeling hebben de kinderen hun wensen kenbaar gemaakt, waarbij zij aangaven dat zij zich bij de vrouw het meest thuis voelen. Het hof overweegt dat beide ouders goede ouders zijn en dat de kinderen loyaal zijn naar beide ouders. De rechtbank had eerder al bepaald dat de kinderen bij de vrouw zouden verblijven, en het hof bevestigt deze beslissing, omdat het in het belang van de kinderen is om stabiliteit en rust te behouden. De man heeft zijn verzoek om een raadsonderzoek ingetrokken, en het hof concludeert dat de huidige zorgregeling, zoals vastgesteld door de rechtbank, het beste aansluit bij de wensen van de kinderen.

Daarnaast is er in een tweede zaak een vermogensrechtelijke afwikkeling aan de orde, waarbij partijen een regeling in der minne hebben getroffen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank in de eerste zaak bekrachtigd en in de tweede zaak de beschikking vernietigd, maar de afspraken van partijen gerespecteerd. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.260.101 en 200.260.112
(zaaknummers rechtbank Gelderland, 335422 en 340985)
beschikking van 28 november 2019
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.S. Vos te Tiel,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.C.B. Emmerik te Leerdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 februari 2019 (hierna: de bestreden beschikking), hersteld op 7 mei 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 mei 2019;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Emmerik van 3 november 2019 met producties;
- een journaalbericht van mr. Vos van 4 november 2019 met producties.
2.2
De minderjarigen [kind 1] en [kind 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening aan het hof kenbaar te maken met betrekking tot de verzoeken die hen betreffen. Zij hebben mondeling van de gelegenheid gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 15 november 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door mr. M.A. de Vos en de vrouw door haar advocaat. [medewerker RvdK] is namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn op [datum] in de gemeente [gemeente] op huwelijkse voorwaarden (verleden op 30 augustus 2007) met elkaar gehuwd (kort gezegd inhoudende uitsluiting gemeenschap van goederen en een finaal verrekenbeding bij einde huwelijk door echtscheiding alsof tussen partijen een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan met uitzondering van een aantal in artikel 12 lid 7 genoemde vermogensbestanddelen).
3.2
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.3
Zij zijn de ouders van:
- [kind 1] (hierna: [kind 1] ), geboren op [datum] 2004 te [plaats] ,
- [kind 2] (hierna: [kind 2] ), geboren op [datum] 2006 te [plaats] en
- [kind 3] (hierna: [kind 3] ), geboren op [datum] 2010 te [plaats] ,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.4
De vrouw heeft op 3 april 2018 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.5
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 juni 2018 zijn [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] aan de vrouw toevertrouwd en is het recht van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw toegewezen.
Voorts is ten aanzien van de zorgregeling overeenstemming bereikt voor zover deze zal gelden voor de maanden juni, juli en augustus 2018.
In de beschikking voorlopige voorzieningen is verder daarover het volgende opgenomen:
“Partijen houden vast aan de zorgverdeling op maandag en dinsdag zoals deze reeds geruime tijd plaatsvindt. De man heeft een en ander omschreven in het document dat wordt aangehecht aan deze beschikking. Ten aanzien van de woensdag geldt vanaf heden de regeling zoals deze hierna wordt omschreven.

gedurende een weekend per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur,
voor het eerst per 1 juni 2018;

eens in de twee weken op woensdag na schooltijd. De kinderen zullen dan bij hem
eten. De man draagt alsdan zorg voor het halen en brengen van de kinderen naar hun buitenschoolse activiteiten, tenzij het betreffende kind er zelf naartoe kan fietsen;
  • van 16 juli 2018 om 9.00 uur tot zondag 22 juli 2018 om 18.00 uur;
  • van 4 augustus 2018 om 9.00 uur tot en met 12 augustus 2018 om 18.00 uur.
Het halen en brengen van de kinderen regelen partijen in onderling overleg.
Partijen zijn overeengekomen gedurende de mediation, die aanvang van 22 juni 2018, ook de zorgregeling aan bod te laten komen. Doel is om te kijken hoe de in de voorlopige voorzieningen overeengekomen zorgregeling in de praktijk werkt, of aanpassing nodig is en hoe kan worden gekomen tot uitbreiding van de zorgregeling. Uitdrukkelijk is niet het doel om de thans overeengekomen voorlopige zorgregeling in te perken.
Indien partijen (in de mediation) tot een nieuwe zorgregeling komen, dienen daarbij de belangen van de kinderen voorop te staan in die zin dat de regeling ook voor hun uitvoerbaar moet zijn en blijven.”
3.6
Bij de beschikking van 26 februari 2019 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Verder heeft de rechtbank:
  • bepaald dat [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
  • als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat de kinderen
bij de man verblijven:
 eenmaal per veertien dagen van vrijdag tot maandag voor school en ten aanzien van
[kind 3] tweemaal per maand de woensdagmiddag na school tot 18.00 uur, zulks met inachtneming van hetgeen hierover nader is overwogen in rechtsoverweging 3.12.;
 de zomervakantie: de even jaren de eerste drie weken van de zomervakantie bij de
vrouw en de laatste drie weken bij de man (in de oneven jaren omgekeerd);
 de herfstvakantie: in de even jaren het eerste gedeelte van de vakantie bij de man en
het tweede gedeelte bij de vrouw (in de oneven jaren omgekeerd);
 de kerstvakantie: in de even jaren het eerste gedeelte van de vakantie bij de vrouw en
in het tweede gedeelte bij de man (in de oneven jaren omgekeerd);
 de voorjaarsvakantie: in de oneven jaren het eerste gedeelte van de vakantie bij de
vrouw en het tweede gedeelte bij de man (in de even jaren omgekeerd);
 de meivakantie: in de oneven jaren de eerste helft van de vakantie bij de man en in het
tweede gedeelte bij de vrouw (in de even jaren omgekeerd);
- ( (bij en na herstelbeschikking) bepaald dat de man met ingang van 26 februari 2019 als
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] aan de vrouw zal betalen € 222,17 per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en de afwikkeling van de
huwelijkse voorwaarden gelast op de wijze zoals is opgenomen in rechtsoverweging 3.19 tot en met 3.35 van de bestreden beschikking;
- de beslissingen ter zake van de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en
opvoedingstaken en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • bepaald dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
3.7
Het huwelijk van partijen is op 23 mei 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn de hoofdverblijfplaats, de regeling ter zake van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen in geschil. Ook zijn in geschil de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
4.2
De man is met tien grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking voor wat betreft de punten 4.2 tot en met 4.8 te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
Primair
I. te bepalen dat de raad een onderzoek dient uit te voeren om te bepalen welke regeling – inclusief hoofdverblijfplaats – in het belang van de kinderen is, waarna de zorgregeling in beginsel dienovereenkomstig wordt vastgesteld (tenzij het hof er na de reactie van partijen van overtuigd is dat een andere regeling op dat moment meer in het belang van de kinderen is);
Subsidiair
II. te bepalen dat de kinderen aan de man worden toevertrouwd;
III. te bepalen dat de kinderen één weekend per 14 dagen bij de vrouw verblijven van vrijdag 17:00 uur (voor [kind 1] en [kind 2] ) of 14:30 uur (voor [kind 3] ) tot zondag 18:00 uur;
IV. te bepalen dat de kinderen de helft van de vakantie en feestdagen bij beide ouders zijn, concreet in te vullen zoals opgenomen in punt IV van het petitum van het processtuk van 11 juni jongstleden van de zijde van de man;
Meer subsidiair:
V. te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben;
VI. te bepalen dat de kinderen in de oneven weken van maandag 12:00 uur tot de volgende maandag 12:00 uur bij de man verblijven en in de even weken van maandag 12:00 uur tot de volgende maandag 12:00 uur bij de vrouw verblijven;
VII. te bepalen dat de vakanties en feestdagen bij helfte tussen partijen worden verdeeld, geconcretiseerd zoals hiervoor opgenomen in punt IV.
Meer subsidiair:
VIII. indien de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben, te bepalen dat de kinderen in de oneven weken van maandag 12:00 uur tot de volgende maandag 12:00 uur bij de man verblijven en in de even weken van maandag 12:00 uur tot de volgende maandag 12:00 uur bij de vrouw verblijven, dan wel een regeling waarbij tussen de man en alle drie de kinderen een omgangsregeling geldt waarbij de kinderen in de oneven weken van vrijdag na schooltijd tot woensdagochtend voor schooltijd bij de man verblijven en in de even weken van maandag na schooltijd tot dinsdagochtend voor school. De kinderen zijn gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de man conform de regeling zoals hiervoor opgenomen onder punt IV.
Kinderalimentatie
Primair: het verzoek van de vrouw af te wijzen;
Subsidiair: de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te berekenen met inachtneming van de volledige inkomsten van de vrouw uit [werkgever] én haar nevenactiviteiten.
IX. De man heeft toedeling van de echtelijke woning en afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden gevraagd zoals onder IX tot en met XXI in zijn beroepsschrift vermeld. Kosten rechtens.
4.3
De vrouw concludeert tot afwijzing, althans ongegrond verklaring van de grieven 1 tot en met 10 van de man, aanvullend, voor zover het hof een of meer grieven niet ongegrond verklaart, tot afwijzing van de verzoeken van de man onder I tot en met XXI.
4.4
Het hof laat de door de vrouw bij journaalbericht van 3 november 2019 geponeerde stellingen buiten beschouwing, nu de man daartegen bezwaar heeft gemaakt. Uitgangspunt dient te zijn dat met betrekking tot het tijdstip waarop in hoger beroep grieven dienen te worden aangevoerd, ook voor verweren die worden aangevoerd, geldt dat uitbreiding daarvan dient plaats te vinden in de eerste conclusie in hoger beroep. Van de bijgevoegde producties neemt het hof kennis. Ter zitting is gelegenheid geboden deze nader toe te lichten en heeft de man kunnen reageren

5.De motivering van de beslissing

in de zaak met nummer 200.260.101
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (grief 5)
5.1
De man heeft zijn grief die ziet op de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen ingetrokken. Grief 5 behoeft dan ook geen bespreking meer.
hoofdverblijfplaats en de regeling ter zake van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (grieven 1 tot en met 4)
5.2
De man meent dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om een onderzoek door de raad heeft afgewezen (grief 1), alsook ten onrechte heeft beslist dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn (grief 2), dat er geen basis is voor een 50-50 zorgverdeling (grief 3) en dat de regeling uit de voorlopige voorzieningenprocedure ten onrechte verder is beperkt waarbij door de rechtbank is overwogen dat van hem wordt verlangd soepel om te gaan met de opgelegde zorgregeling ten aanzien van [kind 1] en [kind 2] (grief 4). Hij voert daartoe aan dat er zorgen zijn om de geestelijke ontwikkeling van de kinderen. Dat, gecombineerd met het fundamentele verschil van mening tussen partijen over welke zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is, rechtvaardigt een door de raad te verrichten onderzoek. Voorts meent hij dat de rechtbank onjuiste conclusies heeft getrokken, beslissingen heeft genomen op basis van onjuiste aannames en het een en ander niet zorgvuldig heeft gemotiveerd. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.3
Het hof zal de grieven 1, 2, 3 en 4, gelet op hun onderlinge samenhang, gelijktijdig bespreken en overweegt als volgt.
juridisch kader
5.4
Uitgangspunt dient te zijn de elementaire plicht en het elementaire recht van de ouders jegens hun minderjarige kind met betrekking tot verzorging en opvoeding. De plicht van de ouders om hun kind zelf te verzorgen en op te voeden is kenmerkend voor het ouderlijk gezag. Het ouderlijk gezag heeft een aantal bevoegdheden dat nodig is voor de opvoeding en verzorging van het kind. Uitgangspunt is dat het gezag wordt uitgeoefend in het belang van het kind. Ingevolge artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omvat het ouderlijk gezag mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (lid 3) en behoudt een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen na beëindigen van de samenleving recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders (lid 4). Beide ouders hebben gelijke rechten en plichten met betrekking tot de opvoeding en verzorging van hun kind. Omgekeerd heeft het kind recht op gelijkwaardig ouderschap van de ouders. Ouderschap is gebaseerd op de relatie kind-ouder, niet op de relatie tussen de ouders onderling.
5.5
De verzoeken van de man zijn gebaseerd op artikel 1:253a lid 1 BW. Dit artikellid bepaalt dat in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, geschillen hieromtrent op verzoek van (een van) de ouders kunnen worden voorgelegd aan de rechter. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. In HR 25 april 2008 (LJN: BC5901, rov. 3.3, NJ 2008/414 met noot S.F.M. Wortmann) is - onder het toen geldende recht - beslist dat hieruit niet mag worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen: de rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen. In de praktijk betekent dit dat de rechter niet ermee kan volstaan enkel te kijken naar de belangen van het kind, maar ook de belangen van de ouders of andere bij het geval betrokkenen waarop een beroep is gedaan in zijn oordeel betrekt. Voor zover die belangen niet met elkaar te verenigen zijn, vormen de belangen van het kind voor de rechter "a primary consideration".
5.6
Ingevolge het tweede lid van artikel 1:253a BW kan de rechter - ook buiten een concreet geschil over een bepaalde kwestie van opvoeding of verzorging - op verzoek van (één van) de ouders een regeling vaststellen omtrent de uitoefening van het ouderlijk gezag. Een regeling kan onder meer omvatten: een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist: een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben) en daarnaast de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.7
In zijn uitspraak van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) heeft de Hoge Raad expliciet bepaald dat op de rechterlijke macht een zware inspanningsverplichting rust om het wederzijdse recht op omgang tussen ouder en kind daadwerkelijk tot stand te laten komen. Van de rechter wordt daarbij een actieve opstelling verlangd.
inhoudelijk
5.8
Het hof stelt voorop dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat beide ouders goede ouders zijn en dat ook beiden goed in staat zijn om de (dagelijkse) zorg van de kinderen op zich te nemen. De kinderen zijn loyaal naar beide ouders, hebben met beiden een band en waarderen het contact met beide ouders.
5.9
[kind 1] en [kind 2] zijn respectievelijk vijftien en dertien jaar oud. Zij hebben aan het hof hun wensen ter zake van de hoofdverblijfplaats en de invulling van de zorgregeling kenbaar gemaakt. Beiden hebben aangegeven dat het verblijf bij de vrouw het meest als ‘thuis’ wordt ervaren. Ook hebben zij aangegeven een stem te willen hebben bij de invulling en uitvoering van de regeling ter zake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Die wens is gelegen in het feit dat weekenden veelal volgepland zijn met feestjes, sporten en andere activiteiten. Onder begeleiding van een kinderpsycholoog hebben zij gesprekken met de man gevoerd. Op advies van de kinderpsycholoog hebben [kind 1] , [kind 2] en de man gezamenlijk de afspraak gemaakt dat [kind 1] en [kind 2] de man een WhatsApp-bericht sturen wanneer zij doordeweeks en in het weekend naar hem toe willen gaan. Beiden willen dat de regeling op die wijze wordt voortgezet. Geen van beide kan goed aangeven waarom zij het moeilijk vinden om bij de man te overnachten.
5.1
De rechtbank heeft in haar bestreden beschikking de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald en een regeling ter zake van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen van vrijdag tot maandag voor school bij de man verblijven en [kind 3] daarnaast nog tweemaal per maand de woensdagmiddag na school tot 18:00 uur. Bij de regeling met [kind 1] en [kind 2] heeft de rechtbank een voorbehoud gemaakt. Dat voorbehoud is door de rechtbank als volgt gemotiveerd:
‘(…) Dat betekent dat de regeling voor [kind 3] zoals die nu bestaat wordt voortgezet en dat voor [kind 1] en [kind 2] dezelfde weekendregeling geldt waarbij niet uit het oog moet worden verloren dat het voor hen kennelijk nog lastig is om bij de man te overnachten. De rechtbank gaat er vanuit dat de man, gelet op de leeftijd van de kinderen, daar soepel mee om zal gaan. Hetzelfde geldt voor hun wens om eventueel huiswerk bij de vrouw thuis te doen op zondagmiddag. Kinderen vanaf ongeveer 12 jaar laten zich reeds minder in een strakke regeling dwingen. Dat past bij hun ontwikkelingsfase en van ouders mag worden verwacht daar rekening mee te houden. (…).
5.11
Het hof acht het – gelet op hun leeftijd – juist dat rekening wordt gehouden met het sociale leven en de schoolgang van [kind 1] en [kind 2] en dat zij in het kader van de invulling en uitvoering van de regeling een stem hebben en met een zekere flexibiliteit met de regeling wordt omgegaan. Dat laatste betekent echter niet dat [kind 1] en [kind 2] volledig vrij zijn in het bepalen van de regeling en dat slechts hun wensen daarbij leidend zijn. De door de man samen met [kind 1] en [kind 2] gemaakte afspraken over de invulling van het contact, die voor [kind 1] en [kind 2] behoorlijk vrijblijvend zijn, zijn op advies van de kinderpsycholoog tot stand gekomen. Dat advies is destijds ingegeven om het contact te herstellen en om daarbij vooral geen druk op de beide dochters te leggen. Deze afspraken, die ook door de rechtbank als een voorbehoud zijn vastgelegd (zie hiervoor onder rov. 5.10), moeten dan ook worden beschouwd als een groeimodel, gericht op het uitvoeren van de bij bestreden beschikking vastgelegde regeling waarbij [kind 1] en [kind 2] uiteindelijk (tenminste) eenmaal per veertien dagen van vrijdag tot maandag voor school en een deel van de schoolvakanties bij de man verblijven.
Van de vrouw mag worden verwacht en verlangd dat zij [kind 1] en [kind 2] minder ruimte biedt dan zij nu doet om hierin geheel zelfbepalend te zijn en ook dat zij meer actief en met vanzelfsprekendheid aanstuurt op overnachtingen bij de man (de verplichting op grond van artikel 1:247 lid 3 BW, zie rov. 5.4). Het legitimeren van contact door de ouder die met de dagelijkse zorg is belast vraagt meer dan alleen verbale motivatie en stimulering.
De vrouw heeft tijdens de zitting gezegd dat zij de door de rechtbank vastgestelde regeling in het belang van de drie kinderen acht en zij heeft gevraagd om deze regeling te bekrachtigen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de vrouw zich, ook in het belang van [kind 3] , zal (blijven) inspannen om de contacten tussen de man en [kind 1] en [kind 2] uit te breiden, dat zij zich hiertoe actief opstelt en de kinderen daadwerkelijk stimuleert om de omgangsregeling na te komen.
Het is in het belang van [kind 1] en [kind 2] dat de regeling wordt uitgevoerd. Hierbij speelt ook, zoals de raad dat ter zitting heeft verwoord: ‘
Het belang van contact met degene van wie je voor de helft afstamt.’ De vrouw stelt dat zij en de kinderen gedurende het huwelijk reeds een ‘systeem-van-vier’ vormden, en thans nog steeds vormen. Het hof is met de raad van oordeel dat een dergelijk systeem een risico voor een onbevangen contact met de man vormt en dat ook in de weg kan (gaan) staan. Dat is niet in het belang van de kinderen. Voorkomen moet worden dat [kind 3] onder druk van dat systeem onvrij wordt in haar contact met de man. Onweersproken staat vast dat zij onbevangen en met veel plezier bij de man verblijft.
5.12
Niet aannemelijk is geworden dat er onoverkomelijke zorgen zijn om de geestelijke ontwikkeling van de kinderen; de kinderen doen het prima op school en halen goede cijfers, en hebben plezier in hun hobby’s en andere activiteiten.
De zorgen die het hof wel signaleert zien op het communicatieve deel van en tussen de ouders.
Een onderzoek door de raad kan daarin niet van betekenis zijn, omdat de raad deze zorgen met een onderzoek niet weg zal kunnen nemen. Dat ligt in het domein van de ouders. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de ouders om te werken aan een herstel van vertrouwen in elkaar als ouders en opnieuw constructief te leren communiceren over zaken die hun kinderen betreffen. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat ook om die reden de noodzaak voor een onderzoek er niet is.
5.13
Het hof is van oordeel dat de kinderen gebaat zijn bij rust en stabiliteit en het daarom onwenselijk is om de feitelijke hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw blijft, hetgeen ook aansluit bij de wens van de kinderen.
Voor de door de man verzochte co-ouderschapsregeling van verdeling van zorg op basis van 50/50-verblijf bij beide ouders ziet het hof, gelet op de strijd tussen de ouders, de moeite die het hen kost om zaken over de kinderen gezamenlijk te bespreken en de wens van de kinderen zelf om in hoofdzaak bij de vrouw te wonen, geen mogelijkheid. Een dergelijke regeling kan onder de hiervoor geschetste omstandigheden slechts strijdig zijn met hun belang.
Ook met betrekking tot de zorgregeling acht het hof het het meest in het belang van de kinderen om aan te sluiten bij de zorgregeling zoals die door de rechtbank is vastgesteld en verwijst daartoe naar hetgeen hij onder rov. 5.11 heeft overwogen.
5.14
Niet is gebleken dat het oordeel van de rechtbank op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De (primaire, subsidiaire, meer subsidiaire en meer subsidiaire) verzoeken van de man met betrekking tot een raadsonderzoek, de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zullen daarom worden afgewezen.
in de zaak met nummer 200.260.112
vermogensrechtelijke afwikkeling
5.15
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen een algehele regeling in der minne getroffen. De afspraken die partijen hebben gemaakt, zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Partijen verzoeken het hof een beslissing te geven conform de inhoud van deze vaststellingsovereenkomst. Partijen hebben hun verzoeken in hoger beroep dienovereenkomstig gewijzigd. Het hof zal een fotokopie van de door partijen op 15 november 2019 ondertekende vaststellingsovereenkomst aan deze beschikking hechten.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven in de zaak met nummer 200.260.101. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
In de zaak met nummer 200.260.112 zal het hof de bestreden beschikking met zaaknummer 200.260.112 vernietigen en beslissen als volgt.
6.3
Het hof ziet aanleiding in beide zaken de proceskosten in hoger beroep te compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met nummer 200.260.101:
7.1
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 26 februari 2019, hersteld op 7 mei 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
7.2
wijst het meer of anders verzochte af.
in de zaak met nummer 200.260.112:
7.3
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 26 februari 2019, hersteld op 7 mei 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.4
beslist conform de door partijen gesloten en aan deze beschikking gehechte vaststellingsovereenkomst en bepaalt dat deze overeenkomst deel uitmaakt van deze beschikking.
in de zaken met nummers 200.260.101 en 200.260.112:
7.5
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, R. Prakke-Nieuwenhuizen en
Z.J. Oosting, bijgestaan door G.J. Heuvelink als griffier, en is op 28 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.