ECLI:NL:GHARL:2019:1017

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
200.251.504/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing wrakingskamer rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De wrakingsprocedure was aangespannen door verzoekster, een B.V., tegen de kantonrechter mr. M.P. Tilman-Knoester. De wrakingskamer van de rechtbank had verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wraking, omdat de kantonrechter in de wraking had berust. Verzoekster stelde dat zij nog belang had bij de behandeling van het wrakingsverzoek, maar het hof oordeelde dat dit belang evident ontbrak. De wrakingskamer had terecht geen hoorzitting gehouden, aangezien de procedure niet meer relevant was door de berusting van de kantonrechter. Het hof verwierp het hoger beroep en bevestigde de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank. De uitspraak benadrukt dat het recht om gehoord te worden in een wrakingsprocedure niet absoluut is en dat de wrakingskamer de procedure correct heeft toegepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.251.504/01
beslissing van 25 januari 2019
inzake het hoger beroep d.d. 26 juli 2018 tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda (wrakingskamer) van 11 juni 2018 (procedurenummer 02/345033 HA RK 18-104) betreffende het verzoek tot wraking d.d. 22 mei 2018 gedaan door:
[verzoekster] B.V.,
gevestigd aan de [a-straat 1] te [A] ,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde mr. [B] , kantoorhoudend te [C] , [b-straat 2] ,
waarbij het onderliggende verzoek strekt tot wraking ingevolge artikel 17 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) juncto artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mr. M.P. Tilman-Knoester,
kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling kantonrecht van de rechtbank Zeeland-West-Brabant was onder zaaknummer 6568175 MB VERZ 18-4 een procedure aanhangig waarbij verzoekster partij is.
1.2
De gemachtigde heeft bij verzoekschrift van 22 mei 2018 een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van bovengenoemde kantonrechter.
1.3Mr. Tilman-Knoester heeft in de wraking berust.
1.4 Bij brief van 29 mei 2018 heeft de griffier van de wrakingskamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant de gemachtigde laten weten dat de kantonrechter berust in de wraking en meegedeeld dat het verzoek als ingetrokken wordt beschouwd, tenzij hij per ommegaande anders bericht.
1.5
De gemachtigde heeft de rechtbank telefonisch laten weten dat hij het verzoek tot wraking niet wenst in te trekken.
1.6
Bij uitspraak van 11 juni 2018 heeft de wrakingskamer van de rechtbank verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wraking (hierna: de beslissing), nu verzoekster gelet op de berusting in de wraking door mr. Tilman-Knoester geen belang meer heeft bij het verzoek. Omdat de rechtbank de niet-ontvankelijkheid kennelijk heeft geacht, heeft zij een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek achterwege gelaten.
1.7
Op 26 juli 2018 heeft de gemachtigde per fax een verzoekschrift bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ingediend (hierna: het verzoekschrift). De gemachtigde heeft daarin meegedeeld 1. een pro forma beroep wegens een (fictieve) weigering in te stellen en 2. een voorlopige voorziening te verzoeken om de zaak op korte termijn terug te wijzen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant dan wel een aangrenzende rechtbank.
1.8
De stukken zijn op 27 juli 2018 doorgezonden naar de wrakingskamer van het hof Arnhem-Leeuwarden. Bij brief d.d. 15 augustus 2018 heeft de griffier van de wrakingskamer van het hof Arnhem-Leeuwarden aan gemachtigde verzocht om kenbaar te maken hoe de stukken van verzoekster moeten worden geduid.
1.9
Bij fax d.d. 3 september 2018 heeft de gemachtigde medegedeeld dat het wrakingsverzoek niet (juist) is behandeld bij de rechtbank en hij om die reden de verzoeken als genoemd onder 1.7 heeft ingediend. Gemachtigde ging ervan uit dat het hof Arnhem-Leeuwarden bevoegd is nu de hoofdzaak een zaak op grond van de Wahv betreft, maar verzocht voor het geval daarover anders werd gedacht de zaak door te sturen naar het hof dat wel bevoegd zou zijn.
1.1
De voorzitter van de wrakingskamer van het hof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak vervolgens aangemerkt als een hoger beroep tegen de beslissing. Op 10 september 2018 zijn de stukken doorgestuurd naar de wrakingskamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, omdat het een hoger beroep betreft tegen een beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
1.11
De wrakingskamer van het hof ’s-Hertogenbosch heeft het hoger beroep ter openbare zitting van 13 november 2018 behandeld. De gemachtigde is verschenen. Ter zitting is zoals vooraf aangekondigd, geen advocaat-generaal verschenen.
1.12
De wrakingskamer van het hof ’s-Hertogenbosch heeft zich bij beslissing van 27 november 2018 onbevoegd verklaard in het hoger beroep van de beslissing en heeft de zaak verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
1.13
Het hoger beroep tegen de beslissing is ter zitting van 18 januari 2019 behandeld door de wrakingskamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Gemachtigde is bij deze behandeling verschenen. Ter zitting is, zoals vooraf aangekondigd, geen advocaat-generaal verschenen. De gemachtigde heeft het verzoek mondeling toegelicht.

2.De beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek2.1 Ingevolge artikel 515, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat tegen de beslissing op een wrakingsverzoek geen rechtsmiddel open. Ter beoordeling ligt dus eerst de vraag voor of dit appelverbod buiten toepassing moet blijven. Hiertoe kan aanleiding zijn indien bij de behandeling van het wrakingsverzoek in eerste aanleg sprake is geweest van een zodanige ernstige schending van de eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen dat van een eerlijk proces geen sprake is geweest. Daarvan is sprake indien de wrakingskamer de regeling met betrekking tot de wraking ten onrechte niet heeft toegepast of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel zodanige essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet kan worden gesproken.

2.2
Gemachtigde stelt dat er gronden zijn om het appelverbod buiten toepassing te laten. Hij voert hiertoe primair aan dat de wrakingskamer van de rechtbank ten onrechte artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering(Rv) toepasselijk heeft geacht. Dit heeft als juridische consequentie dat de wrakingskamer niet heeft beslist op het wrakingsverzoek van gemachtigde, nu dit niet is gedaan in een civiele zaak. Subsidiair heeft gemachtigde aangevoerd dat er zonder hoorzitting door de wrakingskamer op zijn wrakingsverzoek is beslist. Hierdoor is het recht op een eerlijk proces zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens geschonden, aldus gemachtigde. Gemachtigde verzoekt de zaak terug te wijzen naar de wrakingskamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Belang bij een beslissing van de wrakingskamer had verzoekster ook, zo stelt de gemachtigde, omdat zij een kostenveroordeling wenste te verkrijgen in verband met het gedane wrakingsverzoek.
2.3
Hetgeen verzoeker primair heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding het appelverbod buiten toepassing te laten. Nog daargelaten of de wrakingskamer - gegeven de berusting in de wraking door mr. Tilman-Knoester - gehouden was om te beslissen op het wrakingsverzoek, is het evident dat de wrakingskamer heeft geoordeeld over en beslist op het door verzoekster ingediende wrakingsverzoek. Dat het verzoek betrof een wrakingsverzoek als bedoeld in artikel 17 Wahv juncto artikel 512 Sv - en de verwijzing in de beslissing naar artikel 36 Rv dus onjuist is - maakt dit niet anders.
2.4
Gelet op artikel 9.1 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Zeeland-West-Brabant kon de wrakingskamer het verzoek tot wraking zonder behandeling ter zitting afdoen, in het geval er sprake is van kennelijke niet-ontvankelijkheid van het verzoek. Nu de wrakingskamer heeft geoordeeld dat verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk is in haar verzoek, heeft de wrakingskamer de regeling met betrekking tot de wraking op dit punt correct toegepast. Bovendien is door het achterwege laten van een hoorzitting geen sprake geweest van schending van essentiële vormen waardoor niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling. Het recht om in een wrakingsprocedure te worden gehoord is geen absoluut recht, maar is bedoeld om de partijen in de gelegenheid te stellen de rechter te overtuigen van het standpunt c.q. van het belang dat de verzoeker (nog) heeft bij behandeling van het wrakingsverzoek. Verzoekster had echter evident geen belang meer bij behandeling van het wrakingsverzoek. Het middel van wraking is immers toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat een rechter die tegenover een partij vooringenomenheid koestert, althans ten aanzien van wie bestaande vrees daarover objectief gerechtvaardigd is, (nog langer) bemoeienis met de zaak zal hebben. Gelet op de berusting in de wraking door mr. Tilman-Knoester was dat doel al bereikt en had verzoekster geen rechtens te respecteren belang meer bij behandeling van het verzoek. Dat verzoekster in de wrakingsprocedure een vergoeding van gemaakte kosten toegekend wilde krijgen maakt dit niet anders, nu een wettelijke grondslag hiervoor ontbreekt en de wrakingskamer van de rechtbank ook op dat onderdeel dus niet anders kon doen dan verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. Hetgeen verzoeker subsidiair heeft aangevoerd, geeft derhalve evenmin aanleiding het appelverbod buiten toepassing te laten.
2.5
Gelet op het voorgaande is geen grond aanwezig om het appelverbod buiten toepassing te laten. Het hoger beroep wordt daarom verworpen. Gelet hierop komt het hof niet toe aan behandeling van het verzoek om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
verwerpt het hoger beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.P.M. ter Berg, L.T. Wemes en I.A. Vermeulen, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2019.