In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De wrakingsprocedure was aangespannen door verzoekster, een B.V., tegen de kantonrechter mr. M.P. Tilman-Knoester. De wrakingskamer van de rechtbank had verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wraking, omdat de kantonrechter in de wraking had berust. Verzoekster stelde dat zij nog belang had bij de behandeling van het wrakingsverzoek, maar het hof oordeelde dat dit belang evident ontbrak. De wrakingskamer had terecht geen hoorzitting gehouden, aangezien de procedure niet meer relevant was door de berusting van de kantonrechter. Het hof verwierp het hoger beroep en bevestigde de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank. De uitspraak benadrukt dat het recht om gehoord te worden in een wrakingsprocedure niet absoluut is en dat de wrakingskamer de procedure correct heeft toegepast.