ECLI:NL:GHARL:2019:10082

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
25 november 2019
Zaaknummer
200.259.271/01 en 200.259.339/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake scheiding van tafel en bed met verzoek tot echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de scheiding van tafel en bed tussen partijen. De vrouw had in eerste aanleg verzocht om de scheiding van tafel en bed, waarop de man geen verweerschrift had ingediend. In hoger beroep verzocht de man om de echtscheiding, maar het hof oordeelde dat de praktische bezwaren van de man niet konden leiden tot toewijzing van zijn verzoek. De man stelde dat hij en de vrouw tot de Jehova's getuigen behoren en dat de regels binnen deze gemeenschap strenge voorwaarden stellen aan scheiding en ontbinding van het huwelijk. Hij had aanvankelijk geen verweer gevoerd omdat hij het verzoek van de vrouw steunde, maar ontdekte later dat de vrouw overspel had gepleegd. De man was van mening dat hij niet kon wachten op de mogelijkheid om een nieuw leven op te bouwen, omdat het geloof hem verbiedt om een nieuwe relatie aan te gaan zolang het huwelijk niet is ontbonden. De vrouw ontkende de beschuldigingen van overspel en stelde dat zij recht had op de scheiding van tafel en bed. Het hof concludeerde dat er sprake was van duurzame ontwrichting van het huwelijk en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, die de scheiding van tafel en bed had uitgesproken. De beslissing van het hof was dat het verzoek van de man tot vernietiging van de beschikking werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.259.271/01 en 200.259.339/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/186994 / FA RK 18-2866)
beschikking van 19 november 2019
inzake
[verzoeker],
wonende op een geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B. Jans te Groningen,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F. Gosselaar te Winschoten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 9 mei 2019;
- het verweerschrift met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 oktober 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Jans heeft het woord mede gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2007 te [A] , India, met elkaar gehuwd.
3.2
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.3
Bij verzoekschrift in eerste aanleg, ingekomen bij de rechtbank op 14 september 2018, heeft de vrouw verzocht de scheiding van tafel en bed tussen partijen uit te spreken. Binnen de daarvoor gestelde termijn is door de man geen verweerschrift ingediend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank de scheiding van tafel en bed tussen partijen uitgesproken en partijen bevolen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris.
4.2
De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de scheiding van tafel en bed. De man verzoekt de bestreden beschikking inclusief de daarin genoemde nevenvorderingen te vernietigen.
4.3
De vrouw voert verweer en betoogt dat de vordering van de man aan hem behoort te worden ontzegd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:151 BW wordt de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam is ontwricht. Op dezelfde grond kan, gezien het bepaalde in artikel 1:169 BW, de scheiding van tafel en bed worden uitgesproken.
5.2
De man stelt dat partijen beiden tot de geloofsovertuiging van de Jehova's getuigen behoren en dat de regels binnen die gemeenschap omtrent huwelijkse trouw, overspel en scheiding of ontbinding van het huwelijk streng zijn en hun grond vinden in de Bijbel. Er mag alleen ontbinding van het huwelijk plaatsvinden als er sprake is van overspel. De man heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd omdat hij het aanvankelijk eens was met het verzoek van de vrouw. De man stelt toen nog geen weet te hebben gehad van het overspel van de vrouw. In januari 2019 heeft de man dit overspel ontdekt, maar toen was de verweertermijn reeds verstreken. De man heeft zich bij gebrek aan wetenschap ook niet direct de juridische en praktische gevolgen gerealiseerd van de scheiding van tafel en bed. Pas later is hem gebleken dat een verzoek tot ontbinding van het huwelijk pas drie jaren na het inschrijven van de scheiding van tafel en bed kan worden ingediend. Omdat het huwelijk niet is ontbonden verbiedt het geloof hem om een nieuwe relatie aan te gaan en kan hij in drie jaren ook niet (her)trouwen. Van de man kan niet gevergd worden dat hij drie jaren moet wachten op de mogelijkheid om een nieuw leven op te bouwen. Om bovengenoemde redenen heeft de man recht en belang dat de beschikking waarin de scheiding van tafel en bed is uitgesproken wordt vernietigd inclusief de daarin genoemde nevenvorderingen. Daarmee is voor de man dan de weg vrij om een verzoekschrift tot echtscheiding van het huwelijk bij de rechtbank in te dienen.
5.3
De vrouw stelt dat ze nooit een buitenechtelijke relatie heeft gehad. Wat de man stelt is enkel en alleen gebaseerd op vermoedens maar niet op de werkelijkheid. Het is de vrouw toegestaan, evenals iedere Nederlander dat is toegestaan, scheiding van tafel en
bed te vorderen. Het is niet aan de man om naar believen de scheiding van tafel en bed
te laten vernietigen om daarna toch een echtscheiding te kunnen vorderen.
5.4
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat tussen partijen -zowel in eerste aanleg alsook in hoger beroep- niet in geschil is dat sprake is van duurzame ontwrichting van hun huwelijk. Omdat de duurzame ontwrichting vaststaat, heeft de rechtbank op goede gronden het verzoek van de vrouw toegewezen. De door de man in hoger beroep alsnog aangevoerde praktische bezwaren tegen de uitgesproken scheiding van tafel en bed kunnen daarom niet tot toewijzing van zijn verzoek tot vernietiging van de beschikking leiden. Ook hetgeen de man verder nog heeft aangevoerd ten aanzien van de redelijkheid en billijkheid kan niet leiden tot het oordeel dat de beslissing van de rechtbank in hoger beroep zou moeten worden vernietigd.
5.5
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
12 februari 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, I.A. Vermeulen en M. Weissink, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 19 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.