ECLI:NL:GHARL:2019:10033

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
ISD P19/0207
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ISD-maatregel voor een Poolse veroordeelde wegens gebrek aan een concreet repatriëringsplan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) van een Poolse veroordeelde. De veroordeelde was eerder tot ongewenst vreemdeling verklaard en had een ISD-maatregel opgelegd gekregen. Het hof oordeelde dat de behandeling van de veroordeelde ter vermindering van het recidivegevaar niet mogelijk was door een taalbarrière en dat de Nederlandse autoriteiten hem zonder behandeling wilden uitzetten naar Polen. Er was echter geen concreet repatriëringsplan dat voorzag in een vervolgtraject in Polen om het recidiverisico te beperken. Het hof concludeerde dat de verdere tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel niet zinvol was door omstandigheden die buiten de macht van de veroordeelde lagen. Daarom werd de maatregel beëindigd, met ingang van 5 december 2019.

De zaak kwam in hoger beroep na een beslissing van de rechtbank Den Haag op 9 april 2019, waarin werd geoordeeld dat voortzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk was. Tijdens de zittingen op 25 juli en 7 november 2019 zijn verschillende deskundigen en de advocaat-generaal gehoord. De deskundigen gaven aan dat de veroordeelde goed functioneerde in de penitentiaire inrichting, maar dat de behandeling niet goed mogelijk was vanwege de taalbarrière. Het hof oordeelde dat er geen concrete plannen waren voor de repatriëring van de veroordeelde naar Polen en dat de ISD-maatregel niet kon worden voortgezet zonder een behandeltraject in Polen. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd en de ISD-maatregel werd beëindigd.

Uitspraak

ISD P19/0207
Beslissing d.d. 21 november 2019
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
verblijvende in Penitentiaire Inrichting (P.I.) Veenhuizen, [locatie] ,
hierna: de veroordeelde.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 9 april 2019, inhoudende dat voortzetting van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) is vereist.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • het vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 juli 2018, waarbij de ISD-maatregel is opgelegd aan de veroordeelde;
  • het door de veroordeelde ingediende verzoekschrift van 5 februari 2019;
  • het uittreksel Justitiële Documentatie van 26 februari 2019;
  • de voortgangsrapportage van P.I. Haaglanden, [locatie] , van 27 februari 2019;
  • het evaluatierapport van P.I. Haaglanden, [locatie] , van 7 maart 2019;
  • het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
  • de beslissing waarvan beroep;
  • de akte van beroep van de veroordeelde van 17 april 2019;
  • de aanvullende evaluatierapport van P.I. Veenhuizen van 18 juli 2019;
  • het proces-verbaal van het onderzoek in hoger beroep van 25 juli 2019;
  • de tussenbeslissing van deze kamer in dit hof van 8 augustus 2019;
  • de aanvullende informatie van P.I. Veenhuizen van 29 oktober 2019;
  • het e-mailbericht van advocaat-generaal mr. R.J.A. Segerink van 6 november 2019.
Het hof heeft ter zitting van 25 juli 2019 gehoord de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.S. Dobosz, advocaat te Zoetermeer, en de advocaat-generaal mr. J.F.C. Jansen, almede als deskundige A.M.J. Bot, senior casemanager verbonden aan de P.I. Veenhuizen, en ter zitting van 7 november 2019 veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman voornoemd, en de advocaat generaal mr. R.J.A. Segerink, alsmede als deskundigen A.M.J. Bot voornoemd en P.F.X. Timmermans, als regievoerder verbonden aan de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Overwegingen:

Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
De veroordeelde is tot ongewenst vreemdeling verklaard. Er is niets terechtgekomen van de behandeling en hulpverlening in het kader van de ISD-maatregel. Na beëindiging van de maatregel zal de veroordeelde direct in vreemdelingenbewaring worden genomen. In dat geval wordt de samenleving ook beveiligd. Er is geen concreet plan voor de repatriëring van de veroordeelde naar Polen en zijn opvang aldaar. De verdere tenuitvoerlegging van de maatregel wordt niet gerechtvaardigd doordat de veroordeelde een medische behandeling moet ondergaan. De veroordeelde wil terugkeren naar Polen en zich daar medisch laten behandelen. De operatie van de veroordeelde is volgende week gepland. Twee weken na de operatie vindt de eerste controle plaats. Daarna moet de veroordeelde zich periodiek laten controleren. Volgens de veroordeelde kan zijn medische behandeling in Polen plaatsvinden. De raadsman heeft bepleit de ISD-maatregel tussentijds te beëindigen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De ISD- maatregel kan ook worden opgelegd aan personen die tot ongewenst vreemdeling zijn verklaard. De tenuitvoerlegging van de maategel zou wel korter dan twee jaren kunnen duren als een tot ongewenst vreemdeling verklaarde veroordeelde daadwerkelijk wordt uitgezet. Het staat niet vast dat de veroordeelde in vreemdelingbewaring zal worden gesteld in afwachting van zijn uitzetting naar Polen als de maatregel nu zou worden beëindigd. De voorzetting van de maatregel is nog steeds noodzakelijk vanuit het oogpunt van de beveiliging van de samenleving. Het valt te verwachten dat beëindiging van de maatregel zal leiden tot overlast en verloedering. Gedurende de verdere tenuitvoerlegging van de maatregel kan verder worden toegewerkt naar de uitzetting van de veroordeelde. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank.
Het oordeel van het hof
Vernietiging
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen, daar het komt tot een andere beslissing op het verzoek van de veroordeelde tot beëindiging van de ISD-maatregel.
Beëindiging
De veroordeelde heeft op grond van het bepaalde in artikel 38s, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de rechter verzocht de noodzaak van voorzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel te beoordelen. Indien de rechter beslist dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel niet langer is vereist, beëindigt hij deze maatregel volgens het derde lid van voormelde bepaling met ingang van een door hem te bepalen tijdstip.
De rechter dient te beoordelen of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige (drugs)overlast en verloedering van het publiek domein en vervolgens of voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.
Wat dit laatste betreft, stelt het hof vast, dat de veroordeelde tot ongewenst vreemdeling is verklaard bij de onherroepelijke beschikking van 6 februari 2019. Hij is vervolgens overgeplaatst van de P.I. Haaglanden naar de P.I. Veenhuizen met als doel zijn terugkeer naar Polen te realiseren. Uit het aanvullende evaluatierapport van 18 juli 2019 blijkt dat de veroordeelde goed functioneert in de P.I. Veenhuizen. In de P.I. is de behandeling van de veroordeelde niet goed mogelijk vanwege de taalbarrière. In Polen zou een behandeling van zijn alcoholproblematiek wellicht wel mogelijk zijn, maar daartoe lijkt de veroordeelde onvoldoende gemotiveerd. Daarom zijn de mogelijkheden van een klinisch traject in Polen niet onderzocht. Volgens de P.I. ligt een snelle terugkeer van de veroordeelde naar Polen voor de hand. De P.I. acht de kans groot dat de veroordeelde niet lang in Polen zal blijven maar zal terugkeren naar een land in West-Europa. De P.I. betwijfelt of de veroordeelde, zonder behandeling van zijn alcoholproblematiek, van de drank kan afblijven en of het recidiverisico daadwerkelijk is verminderd. Gelet op de ongewenstverklaring van de veroordeelde vindt de P.I. een onmiddellijke beëindiging van de ISD-maatregel geen optie.
Ter zitting van 25 juli 2019 heeft de deskundige Bot verklaard dat doorgaans na afloop van het eerste jaar van de maatregel en na advies van het openbaar ministerie wordt gekeken naar de mogelijkheid van een terugkeer naar het land van herkomst. De termijn van één jaar wordt aangehouden, zodat de maatschappij in ieder geval één jaar is beveiligd tegen de veelpleger. Ten tijde van voormelde zitting was er geen concreet plan voor de repatriëring van de veroordeelde naar Polen opgesteld.
Naar aanleiding van voormelde zitting is het onderzoek heropend, omdat het hof het voor de vorming van zijn eindoordeel noodzakelijk achtte aanvullende informatie te ontvangen van de P.I. over de resultaten die het onderzoek naar de mogelijkheden van repatriëring van de veroordeelde naar Polen en naar de eventuele opvang aldaar heeft opgeleverd. Daarnaast achtte het hof het noodzakelijk nader te worden geïnformeerd door het openbaar ministerie over de afweging van het openbaar ministerie veroordeelde binnen het kader van de ISD-maatregel al dan niet uit te zetten naar Polen, alsmede over het moment waarop die uitzetting zal plaatsvinden. Voorts verlangde het hof nadere informatie van het openbaar ministerie over de mogelijkheid en wenselijkheid om de Nederlandse ISD-maatregel over te dragen aan Polen en daar verder ten uitvoer te leggen op grond van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ.
De advocaat-generaal heeft in zijn e-mailbericht van 6 november 2019 medegedeeld dat een overdracht van de ISD-maatregel aan Polen op grond van voormeld Kaderbesluit niet tot de mogelijkheden behoort, aangezien Polen geen vergelijkbare maatregel kent. Het openbaar ministerie staat in beginsel niet negatief tegenover een uitzetting van de veroordeelde naar Polen op het moment dat dit mogelijk is. Hierbij kan een rol spelen of hij in zijn land van herkomst begeleiding krijgt. Het openbaar ministerie kan uiteindelijk niet beslissen over de uitzetting van de veroordeelde en de beëindiging van de maatregel. De maatregel kan beëindigd worden door de minister van Justitie en Veiligheid (artikel 38u van het Wetboek van Strafrecht).
Uit de aanvullende informatie van de P.I. komt naar voren dat de medische dienst op 23 oktober 2019 heeft medegedeeld dat de veroordeelde in een medisch traject zit. Dit heeft de veroordeelde de volgende dag bevestigd tijdens een gesprek met deskundige Bot. Deskundige Bot heeft ter zitting van 7 november 2019 verklaard dat de P.I. het belangrijk vindt dat het lopende medisch traject in Nederland wordt afgerond en een "zachte landing" van veroordeelde in Polen is voorbereid, voordat de maatregel wordt beëindigd. Er moet nog steeds een concreet plan voor de repatriëring van de veroordeelde worden opgesteld.
Ter zitting heeft deskundige Timmermans verklaard dat de veroordeelde na beëindiging van de ISD-maatregel in vreemdelingenbewaring kan worden gesteld in afwachting van zijn uitzetting naar Polen, maar dit is mede afhankelijk van de beschikbare capaciteit en van de vraag of uitzetting om een andere reden niet mogelijk is. De uitzettingsprocedure zal pas in gang worden gezet wanneer de daarvoor vereiste beschikking is afgegeven en dat is nog niet het geval.
De veroordeelde heeft ter zitting een toelichting gegeven op zijn gezondheidstoestand. Het hof concludeert daaruit dat hij lijdt aan een ernstige ziekte.
Het hof constateert dat de behandeling ter vermindering van het recidivegevaar in het kader van de maatregel niet van de grond kan komen door de taalbarrière en dat niet is te verwachten dat dit zal veranderen. Het hof constateert verder dat de Nederlandse autoriteiten veroordeelde, die inmiddels geruime tijd geleden bij een onherroepelijke beslissing tot ongewenst vreemdeling is verklaard, ook zonder een dergelijke behandeling willen uitzetten naar het land van herkomst. Er is echter nog geen sprake van een concreet plan voor de repatriëring dat voorziet in een vervolgtraject in Polen om het recidiverisico te beperken. Vanwege het ontbreken van een vergelijkbare maatregel in Polen zou veroordeelde bovendien alleen op vrijwillige basis aan zo een traject kunnen deelnemen. De veroordeelde is bereid om naar Polen te gaan en zich daar verder medisch te laten behandelen, maar niet om vrijwillig aan een behandeltraject deel te nemen om het recidiverisico te verminderen. Zou de veroordeelde wel met een behandeling in Polen hebben ingestemd, dan kan een dergelijke toezegging die op ieder moment en zonder sanctie kan worden ingetrokken, slechts in zeer beperkte zin worden aangemerkt als een waarborg voor het voorkomen van recidive. De thans lopende medische behandeling heeft ten slotte geen relatie met het verminderen van het recidiverisico en is dan ook geen reden om de tenuitvoerlegging van de maatregel voort te zetten.
Buiten eventueel de gezondheidstoestand van veroordeelde zijn er geen omstandigheden die in de weg staan aan de repatriëring van de veroordeelde. Mocht de veroordeelde niet vrijwillig naar Polen vertrekken of terugkeren naar Nederland dan beschikt de Nederlandse overheid over mogelijkheden om hem uit te zetten naar Polen dan wel hem opnieuw te detineren na zijn eventuele terugkeer naar Nederland.
Het een en ander brengt het hof tot het oordeel dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de-maatregel niet zinvol is door oorzaken die buiten de macht liggen van de veroordeelde. Het hof zal daarom - mede in aanmerking genomen een inschatting van het recidiverisico indien de veroordeelde zonder enige vorm van hulp en toezicht in vrijheid wordt gesteld - bepalen dat de maatregel wordt beëindigd met ingang van 5 december 2019.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Den Haag van 9 april 2019 met betrekking tot veroordeelde
[veroordeelde].
Beëindigtde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders met ingang van
5 december 2019.
Aldus gedaan door
mr. C.M.E. Lagarde als voorzitter,
mr. M.E. van Wees en mr. E.A.K.G. Ruys als raadsheren,
en drs. A. Vissers en drs. I. van Outheusden als raden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans als griffier,
en op 21 november 2019 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.