ECLI:NL:GHARL:2018:9994

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
200.235.286/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en de beoordeling van behoeftigheid en wangedrag in echtscheidingszaken

In deze zaak gaat het om een verzoek tot partneralimentatie van de vrouw, die na de echtscheiding in 2014 een bijdrage van de man van € 750,- per maand verlangt. De vrouw stelt dat zij niet in haar levensonderhoud kan voorzien, terwijl de man verweer voert en stelt dat de vrouw afstand heeft gedaan van haar recht op alimentatie en dat haar gedrag grievend is. Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Overijssel van 11 januari 2018, waarin het verzoek van de vrouw werd afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 september 2018 is de vrouw niet verschenen, wat haar positie verzwakte. Het hof oordeelt dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij behoefte heeft aan de gevraagde bijdrage. De man heeft zijn stellingen over het grievende gedrag van de vrouw niet voldoende onderbouwd, maar het hof concludeert dat dit niet leidt tot een onaanvaardbare situatie voor de vrouw om alimentatie te verlangen. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij niet in staat is om haar verdiencapaciteit te benutten, en haar verzoek om partneralimentatie wordt afgewezen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.235.286/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/205148 / FA RK 17-1775)
beschikking van 13 november 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Uijt de boogaardt te Lelystad,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.P. Schut te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 11 januari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 14 maart 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 5 april 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 6 september 2018 met productie(s)
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 11 september 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 13 september 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Schut van 14 september 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 september 2018 plaatsgevonden. De man is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de vrouw is haar advocaat verschenen. Mr. Uijt de boogaardt heeft het woord ter zitting mede gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk tussen partijen is [in] 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 2 april 2014 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Bij inleidend verzoek van 20 juli 2017 heeft de vrouw de rechtbank verzocht te bepalen dat de man met een bedrag van € 750,- per maand dient bij te dragen in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van de datum van indiening van het verzoek.
De man heeft hier verweer tegen gevoerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de vrouw afgewezen.
4.2
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
11 januari 2018. Deze grieven zien op de behoefte en behoeftigheid van de vrouw. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een ten laste van de man komende bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud ad € 750,- per maand, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, alsnog toe te wijzen, zulks met ingang van de datum van indiening van het inleidende verzoekschrift (20 juli 2017), althans met ingang van een door het hof in goede justitie te bepalen datum.
4.3
De man voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bevestigen, dan wel de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek tot partneralimentatie, vanwege het grievend gedrag van de vrouw, dan wel het ontbreken van behoefte, dan wel het ontbreken van behoeftigheid, dan wel het ontbreken van voldoende draagkracht, af te wijzen.
4.4
Tussen partijen zijn de volgende punten in geschil:
● de aanspraak van de vrouw op partneralimentatie;
● de hoogte van de behoefte van de vrouw;
● de behoeftigheid van de vrouw;
● de draagkracht van de man.

5.De motivering van de beslissing

De aanspraak van de vrouw op partneralimentatie
5.1
De man stelt dat de vrouw afstand heeft gedaan van haar recht op partneralimentatie in ruil voor het op zich nemen van alle echtelijke schulden door de man. De vrouw heeft dit uitdrukkelijk betwist. Nu de man geen geschrift heeft overgelegd waarin de gestelde afspraak is vastgelegd en zijn stelling ook overigens niet voldoende heeft onderbouwd, heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat de vrouw afstand heeft gedaan van haar recht op partneralimentatie.
5.2
De man is voorts van mening dat de vrouw de grenzen van het betamelijke heeft overschreden, althans dat de gedragingen van de vrouw zodanig grievend zijn geweest dat zij daarmee het recht op partneralimentatie heeft verspeeld. De man stelt dat de vrouw hem na het verbreken van de relatie is blijven benaderen en stalken, middels honderden berichten via e-mail en WhatsApp en meer dan 120 naaktfoto's. Daarnaast heeft de vrouw volgens hem vernielingen aangericht in zijn woning - waar de vrouw voor is veroordeeld - en heeft zij hem in elkaar laten slaan. Tevens heeft de vrouw vele discriminerende opmerkingen gemaakt per e-mail en WhatsApp over de huidige partner van de man, waarvan de man en de huidige partner aangifte hebben gedaan.
5.3
Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad kan de door het huwelijk in het leven geroepen lotsverbondenheid als een grondslag voor het ontstaan van de alimentatieverplichting worden beschouwd, maar berust het voortduren van die verplichting niet op het voortduren van de lotsverbondenheid. Daarom kan het ‘afnemen’ of ‘vervallen’ van lotsverbondenheid geen grond zijn voor beëindiging van de alimentatieverplichting, ook niet in samenhang met andere omstandigheden (Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:695). De rechter kan, buiten het in de wet geregelde geval van artikel 1:160 Burgerlijk Wetboek (BW), een lopende alimentatieverplichting slechts doen eindigen wegens andere omstandigheden dan ontbrekende draagkracht of behoefte en/of behoeftigheid als het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de gewezen echtgenoot nog langer een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen. Gelet op het voorgaande overweegt het hof dat een eventuele afname of zelfs het verbreken van lotsverbondenheid tussen partijen geen grond oplevert tot beëindiging van de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw.
5.4
Het hof dient te beoordelen of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw van de man een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verlangt. De enkele constatering van wangedrag of grievend gedrag jegens de onderhoudsplichtige van degene die alimentatie verzoekt is hiertoe onvoldoende. In het algemeen geldt dat bij de beoordeling in een concreet geval of een zodanige situatie zich voordoet, terughoudendheid dient te worden betracht, mede gelet op het onherroepelijke karakter van een dergelijke beëindiging dan wel matiging. Voorts dient bedacht te worden dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel echtscheiding gepaard gaat met emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen of te beëindigen.
5.5
Het hof is van oordeel dat hetgeen de man heeft aangevoerd weliswaar door hem als grievend zal zijn ervaren, maar onvoldoende is om tot de conclusie te leiden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw van de man een bijdrage in haar levensonderhoud verlangt.
De hoogte van de behoefte vrouw
5.6
Ter zitting van het hof zijn partijen het eens geworden dat de behoefte van de vrouw in 2014 € 1.943,- per maand bedroeg. Gelet op de wettelijke indexering bedroeg haar behoefte in 2017 (afgerond) € 2.026,- per maand.
De behoeftigheid van de vrouw
5.7
De vrouw stelt dat zij niet (geheel) in die behoefte kan voorzien. Zij stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij haar behoeftigheid onvoldoende heeft onderbouwd.
Zij realiseert zich dat het uitgangspunt is dat een ieder in beginsel in de kosten van zijn of haar eigen levensonderhoud dient te voorzien. In dit geval is naar de mening van de vrouw echter wel degelijk sprake van behoeftigheid aan haar zijde. De vrouw heeft onvoldoende inkomsten om volledig in haar huwelijks gerelateerde behoefte te kunnen voorzien en zij kan naar eigen zeggen in redelijkheid niet meer inkomsten verwerven dan zij thans doet.
5.8
Aangezien de vrouw om een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud vraagt, ligt het in beginsel op haar weg om aan te tonen dat zij behoefte heeft aan een dergelijke bijdrage van de man. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de hand van de stukken niet geconcludeerd kon worden dat de vrouw niet in staat is haar verdiencapaciteit (volledig) te benutten en dat de vrouw haar behoeftigheid onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om partneralimentatie vast te stellen om die reden afgewezen. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting van het hof gesteld dat de vrouw sinds 16 maart 2018 weer onder behandeling is van een GZ-psycholoog. Dit is echter op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat de vrouw niet in staat is om betaalde arbeid te verrichten. Daarnaast heeft de vrouw een overzicht overgelegd van door haar verrichte sollicitaties. Hiermee heeft zij echter onvoldoende aangetoond actief op zoek te zijn naar een betaalde baan. Het overzicht zonder de hierbij horende brieven en afwijzingen acht het hof hiertoe onvoldoende. Bovendien valt op dat de functies waar de vrouw op solliciteert niet aansluiten bij de werkervaring die de vrouw heeft. Zo solliciteert zij bijvoorbeeld niet op functies in de thuiszorg en/of schoonmaak. Nu de vrouw ook niet ter zitting van het hof is verschenen, zijn de vragen die het hof heeft over haar mogelijkheden om haar verdiencapaciteit volledig te benutten en haar sollicitatiepogingen onbeantwoord gebleven. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de man had het op de weg van de vrouw gelegen om duidelijkheid te geven over haar pogingen om inkomsten te verwerven en de door haar gestelde behoefte aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien van een genoegzame onderbouwing. Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet in staat is om haar verdiencapaciteit volledig te benutten. De vrouw heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.
5.9
Nu het hof van oordeel is dat de vrouw haar behoeftigheid niet heeft aangetoond, komt het hof niet toe aan een bespreking van hetgeen partijen verder omtrent de draagkracht van de man naar voren hebben gebracht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van
11 januari 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, M.P. den Hollander en G.B.A. Brummer, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 13 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.