ECLI:NL:GHARL:2018:9860

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
200.239.495/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen. De vader, verzoeker in hoger beroep, had het hof verzocht om de beschikking van de rechtbank Overijssel, die op 21 februari 2018 was gegeven, te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling van de kinderen toe te wijzen. De Raad had eerder in de procedure rapporten uitgebracht, maar besloot uiteindelijk geen hoger beroep in te stellen tegen de afwijzing van zijn verzoek in eerste aanleg. Het hof heeft de kinderen gehoord, die beiden duidelijk maakten dat zij geen contact met de vader willen. De vader stelde dat er sprake was van een ontwikkelingsbedreiging, maar het hof oordeelde dat niet voldaan was aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling. De moeder voerde aan dat de kinderen goed functioneren en dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is. Het hof concludeerde dat de kinderen goed presteren op school en sociaal, en dat er geen andere zorgpunten zijn die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.239.495
(zaaknummer rechtbank 213022)
beschikking van 13 november 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ),
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.M. Elfrink te Hengelo (O),
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.J. Ligtenberg te Almelo.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 februari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen de bestreden beschikking

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met productie, ingekomen op 17 mei 2018;
  • het verweerschrift van de moeder.
2.2
Op 24 september 2018 zijn de hierna nader te noemen minderjarige kinderen [naam zoon 1] en [naam zoon 2] buiten aanwezigheid van de ouders door het hof gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 september 2018 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is [medewerker Raad] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
  • [naam zoon 1] (verder te noemen: [naam zoon 1] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
  • [naam zoon 2] (verder te noemen: [naam zoon 2] ), geboren op [geboortedatum] ,
gezamenlijk verder ook te noemen: de kinderen, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Partijen hebben samengewoond en de kinderen gezamenlijk opgevoed tot februari 2015. Sinds augustus 2015 heeft de vader geen (regelmatig) contact meer met de kinderen.
3.3
De raad heeft op 15 juni 2016, op 2 februari 2017, 30 mei 2017 en op 17 januari 2018 op verzoek van de rechtbank een rapport uitgebracht in de procedure die de ouders voeren over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
3.4
Bij beschikking van 18 oktober 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, en in zoverre uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder is.
3.5
Bij beschikking van 14 juni 2017 heeft de rechtbank een verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden afgewezen.
3.6
De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft bij afzonderlijke beschikking, eveneens gedateerd op 21 februari 2018, het verzoek van de moeder met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken afgewezen, aan de moeder de verplichting opgelegd om de vader telkens in de maanden januari, april, juli en oktober van ieder jaar schriftelijk te informeren over de ontwikkelingen van de kinderen op het gebied van - onder mogelijk meer - gezondheid, schoolprestaties, vrijetijdsbesteding en sociaal leven, daaronder begrepen het toezenden van recente foto’s en afschriften van schoolrapporten van de kinderen, en het meer of anders verzochte (waaronder een verzoek tot het treffen van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de vader) afgewezen.
De vader is van deze beschikking eveneens in hoger beroep gekomen (zaaknummer 200.239.493)

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad, bij de rechtbank ingekomen op 17 januari 2018, om de kinderen onder toezicht te stellen afgewezen.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De vader verzoekt het hof - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de beschikking van 21 februari 2018 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden toe te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn beroepsschrift, althans zijn grieven, als ongegrond, af te wijzen.
4.4
De vertegenwoordiger namens de raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep meegedeeld dat de raad –na een intensieve afweging- heeft besloten geen hoger beroep in te stellen tegen de afwijzing van zijn verzoek in eerste aanleg tot ondertoezichtstelling van de kinderen. De raad staat niet langer achter dat verzoek.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De vader stelt - kort gezegd - dat aan het wettelijk criterium voor ondertoezichtstelling is voldaan. Er is sprake van een ontwikkelingsbedreiging, nu de kinderen volhardend zijn in hun wens dat zij geen contact met hem willen. Hieruit blijkt dat de kinderen in een ernstig loyaliteitsconflict zitten. De raad heeft vastgesteld dat de kinderen geen ruimte ervaren om hun authenticiteit te tonen en hun eigen gedachten en mening te vormen en dat de ouders ondersteuning van professionele hulpverleners nodig hebben om uitvoering te kunnen geven aan een omgangsregeling. Hoewel de kinderen op school en in hun sport goed presteren, heeft hij twijfels over het welbevinden van de kinderen.
5.3
De moeder voert aan dat bij de vader een aantal jaar gelden kenmerken zijn vastgesteld die passen bij de stoornis van Asperger. De vader heeft moeite met het leggen van sociale contacten. De kinderen hebben volgens de moeder in het verleden nauwelijks een band met de vader opgebouwd en na het uiteengaan van partijen heeft zich een aantal incidenten voorgedaan dat de situatie niet heeft vergemakkelijkt. De kinderen zijn al drie jaar lang zeer duidelijk in hun mening dat zij geen contact met de vader willen en de moeder meent dat het contact niet moet worden geforceerd. Zij geeft de kinderen steeds te kennen dat, indien de kinderen alsnog contact met de vader willen hebben, zij dit mogelijk zal maken. De kinderen ontwikkelen zich verder op alle fronten goed. Dus er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
5.4
De raad heeft in de procedure over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vier rapporten opgesteld. Nadat een eerder verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen bij voormelde beschikking van 14 juni 2017 is afgewezen, heeft de raad op 17 januari 2018 gerapporteerd dat er een gesprek tussen de vader en de kinderen in het bijzijn van de grootvader van moederszijde tot stand is gekomen. De vader heeft volgens de kinderen antwoord gegeven op hun vragen, maar de kinderen zien niet hoe de vader op dit moment een rol in hun leven kan hebben. De raad constateert dat sprake is van een verharding bij de kinderen, waarbij vooral teleurstelling en gekwetstheid een rol lijken te spelen. Deze impasse moet volgens de raad worden doorbroken, maar hierbij hebben de ouders en de kinderen wel gespecialiseerde hulpverleners nodig. De raad heeft de rechtbank daarom verzocht de ondertoezichtstelling van de kinderen uit te spreken en als omgangsregeling één middag per veertien dagen onder regie van een jeugdbeschermer te bepalen.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vertegenwoordiger van de raad nader toegelicht dat het sinds 2015 niet gelukt is om contact tot stand te brengen tussen de vader en de kinderen en dat het belangrijk is te blijven zoeken naar mogelijkheden voor contactherstel. De raad constateert echter dat de kinderen alleen maar verder zijn verhard in hun standpunt dat zij geen contact met de vader willen hebben en dat zij verwrongen raken door de situatie. Volgens de raad moet worden voorkomen dat de kinderen het hebben van contact met de vader als een straf ervaren. Daarom heeft de raad besloten geen hoger beroep in te stellen tegen de bestreden beschikking. De kinderen hebben op dit moment behoefte aan rust en een ondertoezichtstelling zal naar verwachting alleen maar onrust veroorzaken. De vertegenwoordiger benadrukt dat dit onverlet laat dat de moeder een inspanningsverplichting heeft ten aanzien van het bevorderen van contact tussen de kinderen en de vader.
5.5
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen onderzoek tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe.
5.6
Het hof heeft de kinderen gehoord en zij hebben beiden uitdrukkelijk laten weten dat ze door de vader met rust willen worden gelaten. Zij hebben leuke, maar ook minder leuke herinneringen aan de tijd dat ze nog een gezin met de vader vormden en vinden dat hij toen weinig interesse toonde. Ze begrijpen niet dat de vader hun mening niet respecteert. Zeker niet nu de procedure over het contact met de vader al zo lang duurt.
5.7
Volgens vaste jurisprudentie (Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:766) is niet uitgesloten dat het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het totstandbrengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. In een dergelijk geval moeten aan de motivering van de toewijzing hoge eisen gesteld worden. Dat gebleken is dat een omgangsregeling niet op vrijwillige basis tot stand komt en de raad heeft gesteld dat een kind ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling als het geen contact heeft met een ouder, levert geen toereikende motivering op voor het opleggen van een ondertoezichtstelling.
5.8
Evenals de raad vindt het hof het standpunt van de kinderen dat zij geen contact willen hebben met de vader zeer zorgelijk. Het hof acht het voor een goede identiteitsontwikkeling van de kinderen in hun belang als zij enig contact met de vader zouden hebben, zelfs als het contact beperkt zou zijn tot bijvoorbeeld een paar keer per jaar met elkaar naar de film gaan of het gezamenlijk ondernemen van een andere activiteit.
Uit hetgeen de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard, leidt het hof af dat de moeder het tot stand brengen van contact met de vader voor de kinderen onvoldoende legitimeert en stimuleert. Op de moeder rust hiertoe een inspanningsverplichting, die er niet slechts in bestaat dat zij het contact tussen de vader en de kinderen tot stand zal brengen of zal faciliteren wanneer de kinderen laten weten dat zij dat graag zouden willen, maar dat zij dit contact ook dient te stimuleren als de kinderen hierover niets zeggen. De moeder heeft ter terechtzitting echter verklaard dat zij denkt dat de kinderen beschadigd en getraumatiseerd zullen raken wanneer hun contact met de vader wordt opgelegd terwijl ze dat niet willen en dat zij verwacht dat de kinderen zich dan hevig zullen verzetten. Met betrekking tot de berichten die de vader af en toe via de post naar de kinderen heeft verstuurd heeft zij toegelicht dat zij deze aan de kinderen doorspeelt en dat de kinderen zelf mogen weten wat zij daarmee vervolgens doen. Volgens de moeder gooien de kinderen de kaarten van de vader weg. Het hof is van oordeel dat de moeder haar gezag jegens de kinderen voor zover het gaat om hun houding jegens de vader om haar moverende redenen onvoldoende laat gelden. Er zijn vormen van “zachte dwang” te bedenken om de kinderen op andere gedachten te brengen over het contact met de vader. Zo kan de moeder aan de kinderen meedelen dat zij de schriftelijke berichten van de vader wel voor hen zal bewaren, wanneer de kinderen dat niet zelf willen doen, omdat die berichten in de toekomst wellicht belangrijk voor hen kunnen zijn. Indien de moeder naar de kinderen krachtiger zou kunnen uitdragen dat zij het belangrijk vindt dat de kinderen ook contact hebben met de vader, valt te verwachten dat de kinderen hierdoor op den duur ruimte voor contact ervaren en dat zij weer nieuwsgierig worden naar de vader. Het hof hoopt dat de moeder gaat inzien dat haar houding op dit punt voor de kinderen van cruciaal belang is en dat het verder van groot belang voor de kinderen is dat zij daarin sturend optreedt en de kinderen niet meer belast met de echtscheidingsstrijd tussen de ouders.
Nu in het kader van de zeer langdurige procedure over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken meerdere pogingen zijn gedaan om tot verbetering van de situatie tussen de kinderen en de vader te komen en deze pogingen tot geen enkele verbetering, maar eerder tot een verslechtering hebben geleid, is het - mede gelet op de leeftijd van de kinderen en hun stellige en consequente mening op dit punt - naar het oordeel van het hof niet wenselijk is om contactherstel af te dwingen binnen het kader van een ondertoezichtstelling. Dat zal bij de huidige stand van zaken eerder een negatief dan een positief effect hebben op de houding van de kinderen ten opzichte van de vader en op de ontwikkeling van de kinderen.
Naast het vorenstaande zijn uit de onderzoeken van de raad en de stellingen en stukken van partijen naar het oordeel van het hof geen andere zorgpunten of kindfactoren gebleken die een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen vormen, zodat ook om die reden niet hun ondertoezichtstelling is gerechtvaardigd. De kinderen halen goede resultaten op school en op sportief gebied en ook in sociaal opzicht lijken ze zich goed te ontwikkelen.
Gelet op al het voorgaande ziet het hof onvoldoende aanleiding een ondertoezichtstelling van de kinderen uit te spreken.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof het verzoek van de vader afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 februari 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E.B. Knottnerus en C.J. Laurentius-Kooter, bijgestaan door de griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. E.B. Knottnerus en is op 13 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.