Uitspraak
[appellant],
Zorgkantoor,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 september 2016. [Appellant] had een persoonsgebonden budget (PGB) ontvangen, maar heeft nagelaten verantwoording af te leggen over de besteding daarvan. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] een bedrag van € 18.371,24 aan Zorgkantoor moest terugbetalen, omdat hij geen verantwoording had afgelegd.
In hoger beroep vorderde [appellant] dat het vonnis van de kantonrechter werd vernietigd en dat Zorgkantoor niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vorderingen. Het hof heeft het tussenarrest van 6 maart 2018 overgenomen en vastgesteld dat er op 20 september 2018 een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. Het hof oordeelde dat de beschikking van 23 mei 2015, waarin werd vastgesteld dat [appellant] geen verantwoording had afgelegd, formele rechtskracht heeft gekregen.
Het hof concludeerde dat [appellant] geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven om van het beginsel van formele rechtskracht af te wijken. De grieven van [appellant] werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. [Appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van Zorgkantoor werden vastgesteld op € 1.952,- aan verschotten en € 1.074,- aan salaris advocaat. Het arrest werd uitgesproken op 13 november 2018.