Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratie(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belastingplichtige, hierna belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De belanghebbende had verzocht om toepassing van het verlaagde bestelautotarief op basis van artikel 24a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) vanwege haar handicap. De Inspecteur van de Belastingdienst had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De belanghebbende, die een motorrijtuig van het merk Citroën Berlingo bezit, stelde dat zij door haar handicap afhankelijk is van een bestelauto om zich te verplaatsen. De Inspecteur betwistte dit en concludeerde dat de belanghebbende niet in aanmerking komt voor het verlaagde tarief, omdat zij niet is aangewezen op het vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel. Het Hof oordeelde dat de wetgever expliciet heeft gekozen om het verlaagde tarief voor te behouden aan gehandicapten die voor het gelijktijdig vervoer van zichzelf en een omvangrijk of zwaar hulpmiddel zijn aangewezen op het gebruik van een bestelauto.
Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar situatie gelijk is aan die van gehandicapten die afhankelijk zijn van een rolstoel. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de wet in formele zin niet aan deze beginselen kan worden getoetst. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen.