Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
6 november 2016
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over nabetalingen aan belanghebbende. De zaak betreft een aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2014, opgelegd aan belanghebbende, die in dienst was bij [D]. De aanslag volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag ongegrond had verklaard. Belanghebbende had nabetalingen ontvangen over de periode van 1 januari 2009 tot en met 19 december 2013, die door de Inspecteur in de heffing van de IB/PVV zijn betrokken. Belanghebbende betwistte de heffing en stelde dat de nabetalingen reeds vóór 2014 vorderbaar en inbaar waren geworden, maar het Hof oordeelde dat de nabetalingen in fiscale zin zijn genoten op het moment van ontvangst in 2014. Het Hof verwierp ook het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, en concludeerde dat de Inspecteur terecht de nabetalingen in de heffing heeft betrokken. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.