Op 6 november 2018 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek dat was ingediend door verschillende verzoekers, waaronder mr. [A] [B] B.V., [C] B.V., en andere vennootschappen. De verzoekers hadden hoger beroep ingesteld in belastingzaken die bij het Hof waren ingeschreven onder de nummers 17/00041 t/m 17/00056, 17/00058 t/m 17/00084 en 17/00234. Tijdens de zitting op 11 september 2018 verzochten de gemachtigden om wraking van de raadsheren mr. I. Linssen, mr. J. van de Merwe en mr. A.E. Keulemans, omdat zij vreesden voor partijdigheid in de behandeling van hun zaak. Dit verzoek was gebaseerd op een telefonisch contact tussen de griffie van het Hof en de Inspecteur over het als getuige horen van twee belastingambtenaren, wat volgens de verzoekers de schijn van partijdigheid wekte.
De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de verzoeken aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht voldoen. Vervolgens is de inhoud van het wrakingsverzoek beoordeeld. De wrakingskamer oordeelde dat het telefonische contact van 8 augustus 2018 geen aanwijzing gaf voor een vooringenomenheid van het Hof. De verzoekers konden redelijkerwijs niet afleiden dat er al een beslissing was genomen over het oproepen van de ambtenaren als getuigen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en dat de procedurele beslissingen van het Hof niet als grond voor wraking konden dienen.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.