Uitspraak
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een brief van mr. Schravenmade met de bij het verweerschrift behorende producties, ter griffie ontvangen op 10 augustus 2018;
3.De feiten
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
5.De beoordeling in hoger beroep
“het vermoeden van een werknemer, dat binnen de organisatie waarin hij werkt (…), sprake is van een misstand voor zover:1. het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de werknemer bij zijn werkgever heeft opgedaan (…), en2. het maatschappelijk belang in het geding is bij de schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de volksgezondheid, een gevaar voor de veiligheid van personen, een gevaar voor de aantasting van het milieu, een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten;”
In een open en constructief gesprek met de heer [naam voorzitter] is besproken wat er de afgelopen jaren is voorgevallen bij RCN. Over en weer zijn gebeurtenissen uitgewisseld waardoor duidelijkheid over een aantal van die gebeurtenissen is verschaft. Tevens heeft hij ook waardering uitgesproken over mijn rol. Hij kon zich voorstellen dat ik gezien het verleden en het feit dat er een nieuwe financieel directeur wordt aangesteld mij gepasseerd zou voelen. Hij heeft mij meegedeeld dat hij mij te oud vindt om de functie te vervullen. Hij zou het jammer vinden als ik zou besluiten RCN te verlaten maar heeft wel een “regeling” aangeboden. Ook de hoogte van mijn salaris en datum van mijn pensionering is aan de orde geweest. (…)”.
sterker nog jou meerwaarde voor de organisatie (in het verleden en nu) wordt door mij gewaardeerd en is niet onopgemerkt. De keuze tot een eventueel vertrek vanwege het verleden en aanstaande veranderingen is aan jou”. In een reactie op deze mail schrijft [geïntimeerde] op 6 januari 2016 dat hij aanneemt dat hij ontslagen is van de verantwoordelijkheden die samenhangen met de taken van de financieel directeur en dat hij zijn salaris behoudt en voorts dat het hem bevredigend lijkt om zich tot zijn pensionering in te zetten en mee te werken aan de doelstellingen van RCN.
Je hebt het absoluut”). Van ongefundeerde en uitsluitend negatief gerichte kritiek is dan ook geen sprake. Het hof is wel met [geïntimeerde] van oordeel dat met hem niet een gestructureerd verbetertraject met heldere doelen is afgesproken (hetgeen een ontbinding op de d-grond in de weg staat), maar dat heeft mede te maken met de verdere ontwikkelingen rond de positie van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft de kritiek op zijn functioneren weersproken en daar kanttekeningen bij geplaatst in zijn mail van 9 november 2016. Tussen [naam huidige directeur] en [geïntimeerde] is vervolgens een discussie ontstaan over de vraag of [geïntimeerde] recht had op uitbetaling van een dertiende maand over 2016. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat deze een vast onderdeel van zijn salaris uitmaakt, terwijl [naam huidige directeur] (na onderzoek) concludeert dat sprake is van een bonus, die geen vast onderdeel van de arbeidsvoorwaarden vormt, maar afhankelijk is van zijn functioneren en dat [geïntimeerde] vanwege de onvoldoende beoordeling deze bonus over 2016 niet ontvangt. Het hof begrijpt dat [geïntimeerde] het vervelend vond dat hij hierover in een discussie met zijn directeur belandde, maar anders dan [geïntimeerde] stelt, ziet het hof, mede gezien de overgelegde stukken hierover, geen aanknopingspunten voor de stelling dat dit is gedaan om [geïntimeerde] te benadelen als gevolg van zijn melding over het declaratiegedrag van [naam directeur] . Concrete feiten of omstandigheden die de stelling dat hij is benadeeld kunnen onderbouwen zijn door [geïntimeerde] ook niet gesteld.
Er is sprake van een patstelling, waarbij wij niet op één lijn komen, integendeel. De afgelopen periode hebben wij meermaals geprobeerd tot een normalisering van de verhoudingen te komen. Jij blijft echter – ook ten aanzien van redelijke verzoeken en instructies – zonder meer stellen dat je zou worden benadeeld. Uiteindelijk is op die basis besproken dat het beter zou zijn uit elkaar te gaan. Inmiddels lijk je daar weer op terug te komen, maar tegelijk neem je wederom als uitgangspunt dat sprake is van conflicten. Hoe dan ook, onze advocaat zal jouw advocaat benaderen wat betreft het starten van een mediation en het aanwijzen van een mediator. Zoals gezegd, dit zien wij inmiddels wel als laatste mogelijkheid om de ontstane onwenselijke situatie alsnog te veranderen cq. de verstoorde relatie te herstellen”. Hierna is een mediationtraject opgestart tussen [geïntimeerde] en [naam financieel directeur] in aanwezigheid van hun advocaten, maar dit traject is na één gesprek in december 2017 zonder overeenstemming beëindigd. [geïntimeerde] stelt dat slechts sprake is geweest van exit-mediation, maar uit voorgaand citaat blijkt dat de insteek van RCN bij mediation was verandering van de situatie, respectievelijk herstel van de verstoorde relatie. Het verloop en de inhoud van het mediationgesprek zijn vertrouwelijk en daarop heeft het hof dan ook geen zicht. Uit de terugkoppelingsrapporten van de bedrijfsarts tot juni 2018 blijkt dat de situatie ongewijzigd blijft: de bedrijfsarts oordeelt dat sprake is van beperkingen in het functioneren (geen “ziekte in engere zin”), die voortkomen uit de werksituatie en dat terugkeer in eigen werk ziekmakend zal zijn. In die situatie heeft RCN het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend.
6.Slotsom
LJN: BD7478). Geen der partijen zal derhalve in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep worden veroordeeld.