In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de fiscale eenheid [X] B.V. en [Y] B.V. c.s. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de teruggaaf van omzetbelasting over de periode van 1 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2014, waarbij de belanghebbende een bedrag van € 5.751 aan omzetbelasting had teruggevraagd. De Inspecteur had deze teruggaaf verleend, maar de belanghebbende verzocht om een aanvullende teruggaaf van € 8.224, omdat zij meende dat de alcoholhoudende dranken die bij lunches en diners werden geserveerd, ten onrechte onder het hoge tarief van 21% waren aangegeven in plaats van het verlaagde tarief van 6%.
De rechtbank had het bezwaar van de belanghebbende afgewezen, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. Het geschil in hoger beroep draaide om de vraag of de alcoholhoudende dranken die bij de restaurantdiensten werden geserveerd, belast waren naar het verlaagde tarief van 6% of het algemene tarief van 21%. Het Hof oordeelde dat de Nederlandse wetgeving het mogelijk maakt om voor restaurantdiensten verschillende tarieven toe te passen, en dat de wetgever terecht alcoholhoudende dranken had uitgesloten van het verlaagde tarief. Het Hof verwierp ook het standpunt van de belanghebbende dat de implementatie van de richtlijn niet correct was gebeurd.
Uiteindelijk verklaarde het Hof het hoger beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De proceskosten werden niet toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.