In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag in de omzetbelasting van € 47.500 is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2009 tot en met 31 maart 2009. De rechtbank had de naheffingsaanslag en een vergrijpboete van 50% van de nageheven belasting bevestigd, maar de boete was verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De belanghebbende, [X] B.V., had een horecagelegenheid geëxploiteerd en een transactie met [C] B.V. uitgevoerd, waarbij een factuur van € 250.000 werd uitgereikt, inclusief een bedrag aan omzetbelasting van € 47.500. De inspecteur van de Belastingdienst had de naheffingsaanslag opgelegd omdat de omzetbelasting niet was voldaan. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de transactie kwalificeerde als een overgang van een algemeenheid van goederen, en dat de omzetbelasting terecht was nageheven. In hoger beroep werd de vraag of de boete terecht was opgelegd, verder onderzocht. Het hof concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat het gevaar voor verlies van belastinginkomsten tijdig en volledig was uitgeschakeld, en dat de boete in beginsel passend was, maar werd verminderd tot € 10.687,50. De proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 2.502. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de boete, maar bevestigde de naheffingsaanslag en de heffingsrente.