ECLI:NL:GHARL:2018:9418

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
21-000042-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen en gevolgen voor slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag op 22 oktober 2014, waarbij hij het slachtoffer in het hoofd heeft geschoten met een vuurwapen. Na het schieten is het slachtoffer in paniek van de zesde verdieping van een flat gevallen, wat heeft geleid tot ernstige verwondingen. De verdachte heeft verklaard dat het schieten een ongeluk was, maar getuigenverklaringen en forensisch bewijs ondersteunen de beschuldiging van opzet. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij het hof oordeelt dat er voldoende causaal verband is tussen de schade en het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij heeft recht op een schadevergoeding van € 48.434,19, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van acht maanden, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000042-16
Uitspraak d.d.: 18 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 december 2015 met parketnummer 08-760194-14 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 08-770122-13, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1986] ,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in de PI [plaats] te [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld, met dien verstande dat het hoger beroep is beperkt tot de beslissingen met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 mei 2016, 29 juli 2016, 13 september 2016, 24 november 2016, 16 februari 2017, 12 mei 2017, 3 augustus 2017, 20 oktober 2017, 16 januari 2018, 9 april 2018, 2 juli 2018, 4 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De advocaat-generaal vordert de toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (€ 48.434,19) met rente en schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H.J. Voors, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld tot:
 nietigverklaring van een deel van de dagvaarding van feit 2;
 vrijspraak van het resterende deel van feit 2;
 veroordeling ter zake feit 1 (poging tot doodslag) tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van het voorarrest;
 toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 28.337,55 met rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
 niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde] in het meer gevorderde, met verwijzing naar de burgerlijke rechter;
 tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 08-770122-13 opgelegde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat er in de fase van hoger beroep nader onderzoek is gedaan en het hof ook de nieuwe stukken in de beoordeling mee dient te nemen.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen. In het arrest worden wel delen van het vonnis overgenomen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep aan de orde- tenlastegelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 22 oktober 2014 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen (van dichtbij) in/tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft geschoten, in elk geval meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen in de richting (van het hoofd) van die [benadeelde] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 22 oktober 2014 te [plaats] aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten voortdurende pijn en/of voortdurend ongemak als gevolg van niet (zonder aanzienlijke risico's) operatief te verwijderen kogeldelen in zijn hoofd (schedel) en/of nek en/of hals, heeft toegebracht door deze [benadeelde] met een vuurwapen (van dichtbij) in/tegen het hoofd van die [benadeelde] te schieten, in elk geval meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen in de richting (van het hoofd) van die [benadeelde] te schieten;
1. meer subsidiair:
hij op of omstreeks 22 oktober 2014 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een vuurwapen (van dichtbij) in/tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft geschoten, in elk geval meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen in de richting (van het hoofd) van die [benadeelde] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Inleiding
Door de rechtbank is inleidend het volgende overwogen. Het hof neemt dit over.
"
Op 22 oktober 2014 omstreeks 20.50 uur kregen surveillerende eenheden opdracht om te gaan naar de [straat] te [plaats] , waar een persoon uit een flatgebouw (de zogeheten [naam 1] ) zou zijn gevallen of gesprongen. Op de eerste verdieping van het flatgebouw troffen verbalisanten de zwaar gewonde [benadeelde] aan. Op het afdak van de centrale ingang van het flatgebouw, op meerdere galerijen en op de galerij van de achtste verdieping tot aan de woning op nummer [nr] werden bloedsporen aangetroffen.Uit onderzoek is gebleken dat [benadeelde] in de woning aan de [straat] [nr] , op de achtste verdieping, in het hoofd is geschoten, waarna hij via het trappenhuis naar de zevende verdieping is gelopen. Vervolgens is hij vanaf de galerij van de zevende verdieping naar de galerij van de zesde geklommen. Bij het klimmen van de zesde verdieping naar de vijfde is [benadeelde] naar beneden gevallen en terecht gekomen op het afdak van de centrale hal.Ten tijde van het schieten waren verdachte (bijnaam [alias verdachte] ), zijn broer [naam 2] (bijnaam [alias 2] ), [naam 3] ( [voornaam 1] ), aangever/slachtoffer [benadeelde] (bijnaam [alias 3] ), [getuige] (bijnaam [alias 5] ) en [naam 5] ( [voornaam 2] ) in de woning aan de [straat] [nr] aanwezig."
Het hof neemt vervolgens de onderstaande kort samengevatte bewijsmiddelen in acht.
Verklaringen slachtoffer [benadeelde]
Op 22 oktober 2014 (de avond van het gebeuren) legt [benadeelde] een verklaring af bij de politie. Hij verklaart dat hij in de [naam 1] op de achtste verdieping op nummer [nr] was. Er waren daar meer mensen en [alias verdachte] was er ook. [benadeelde] zat daar op de bank en voelde ineens een klap op zijn achterhoofd. Hij is vervolgens gevlucht.
Op 26 november 2014 heeft hij in aanvulling daarop verklaard dat hij achterom keek toen hij die klap op zijn achterhoofd voelde en zag dat [alias verdachte] daar stond met een revolver in zijn hand. Daarna werd hem alles zwart voor ogen.
Ter zitting van het hof op 20 oktober 2017 wordt [benadeelde] nogmaals gehoord. Dan verklaart hij dat hij op de bank zat en ineens een 'krak' in zijn hoofd voelde. Toen hij zich omdraaide, zag [alias verdachte] met een vuurwapen in zijn hand staan. Hij is gevlucht, maar ging na twee stappen al knock-out. Toen hij weer bijkwam, is hij de deur uit gevlucht.
Verklaringen getuige [getuige]
De politie heeft [getuige] op 24 oktober 2014 gehoord. Zij verklaart dat [benadeelde] op de bank zat in de woonkamer en dat zij ineens een lichtflits in het raam zag en een harde knal hoorde. Ze hoorde [alias 2] zeggen: "Ba tire" (
je hebt hem geschoten). Ze draaide zich om naar [alias verdachte] en zag dat [benadeelde] halverwege de gang in de deuropening op de grond lag. Zij zag dat [benadeelde] met zijn rechterhand zijn rechterzijde van het hoofd vasthield en dat er bloed tussen zijn vingers door liep. Zij zag dat [alias verdachte] een revolver in zijn hand had. Het was een klein model, kleur zwart. Ze weet dat het een revolver was omdat hij een cilinder had. Vervolgens hoorde zij dat [benadeelde] tegen [alias verdachte] zei: "Ba tira mi swa" (
je hebt mij geschoten vriend). Zij zag dat [alias verdachte] het wapen op [benadeelde] richtte alsof hij weer wilde schieten. Zij pakte zijn hand en duwde deze omhoog. Ondertussen stond [benadeelde] op en liep de voordeur uit.
Ter zitting van het hof op 20 oktober 2017 wordt [getuige] weer gehoord. Zij verklaart dan dat zij nu niet meer goed weet wat zij toen heeft gezien en gehoord. Zij kan op dat moment (ter zitting) niet helder nadenken.
Op 16 januari 2018 wordt zij bij de raadsheer-commissaris gehoord. Zij weet dan niet meer wat zij bij de politie heeft verklaard. Zij kan zich nog vaag herinneren dat zij toen in die woning was en dat zij een flits in het raam zag. Zij weet niet meer wat er gebeurd is en verklaart dat het weggevaagd is.
Bloedsporen
Uit het sporenonderzoek blijkt dat er bloedsporen zijn in de woonkamer en in de gang van de woning. In de overige ruimten van de woning zijn geen bloedsporen aangetroffen, behalve op een doekje in de afvalbak in de keuken.
Op de laminaatvloer in de woonkamer achter de drempel naar de gang was een schonere plek zichtbaar; die leek te zijn schoongemaakt. Deze plek is bemonsterd. Een tetra-base test gaf de indicatie dat op dit deel van de vloer bloed aanwezig was.
Schootsbaanonderzoek
NFI-deskundige W. Kerkhoff heeft onderzoek gedaan naar de schootsbaan van de kogel die in het hoofd van [benadeelde] terechtgekomen is. Vast kan worden gesteld dat de kogel geen opwaartse richting heeft gehad en dat de kogel niet vanaf de linkerzijde van het hoofd kan zijn afgevuurd.
De resultaten van het onderzoek van de schootsafstand zijn iets waarschijnlijker als sprake was van een schootsafstand van minder dan twee meter, dan als sprake was van een afstand van meer dan twee meter.
In een toelichting ter zitting van het hof op 20 oktober 2017 verklaart Kerkhoff dat in dit geval ricochet van de kogel via het plafond of de vloer gezien de hoek niet mogelijk is en dat er behalve de vloer en het plafond geen ander denkbaar object was dat een ricochet kan hebben veroorzaakt.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft zich tot de fase van hoger beroep op zijn zwijgrecht beroepen. Ter zitting van het hof op 13 september 2016 is hij gaan verklaren. Hij verklaart dan dat hij samen met [benadeelde] in de keuken was, dat hij het wapen van [benadeelde] vast mocht houden, dat [benadeelde] zei dat er geen kogels in zaten, dat hij de trekker overhaalde en dat [benadeelde] toen neer viel. Verdachte verklaart dat hij toen heeft gezegd: "Broertje, ik heb die man geschoten. Ja, ik heb hem geschoten." Volgens verdachte was het een ongeluk.
Conclusies
Het hof overweegt het volgende op grond van het bovenstaande, het verhandelde ter terechtzitting en de overige inhoud van het dossier.
Dat verdachte degene is geweest die de kogel heeft afgevuurd die in het hoofd van [benadeelde] terecht is gekomen, staat niet ter discussie. Verdachte bevestigt dit ook.
Van de zijde van de verdediging is echter betoogd dat de kogel per ongeluk is afgeschoten toen verdachte en [benadeelde] in de keuken met drugs bezig waren. Er was geen sprake van opzet en verdachte dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof komt tot een ander oordeel op basis van het volgende.
De verklaring van verdachte dat verdachte en [benadeelde] in de keuken waren en dat daar het schot is gevallen wordt niet ondersteund door de aangetroffen bloedsporen of door getuigenverklaringen. Het hof constateert dat de verklaringen van getuige [getuige] , afgelegd bij de politie, overeenstemmen met de verklaringen van het slachtoffer [benadeelde] en met de aangetroffen bloedsporen. De overeenkomsten zijn dat het schot is gevallen in de woonkamer terwijl het slachtoffer [benadeelde] op de bank zat, dat verdachte achter [benadeelde] stond met een vuurwapen in zijn hand en dat [benadeelde] op de grond terecht komt half in de woonkamer, half in de gang. Dit past bij de aangetroffen bloedsporen in de woonkamer. Op korte afstand van de bank in de woonkamer ( [benadeelde] deed twee stappen na het schot voordat hij neerviel) is ook op een plek op de vloer schoongemaakt. Uit onderzoek bleek dat op deze plek bloed lag. Dat is anders met betrekking tot het onderzoek in de keuken, een afzonderlijk vertrek dat volgens de plattegrond van de woning in de tegenoverliggende hoek van de woning was en geen directe verbinding met de woonkamer had. Bij forensisch onderzoek werden in die keuken geen relevante sporen aangetroffen.
Betrouwbaarheid verklaringen [getuige]
De verdediging stelt echter dat uitgegaan moet worden van de verklaringen van verdachte en niet van de verklaringen van [getuige] , omdat [getuige] in haar latere verklaringen zich weinig meer kan herinneren en zegt te hebben verklaard zodat ze dan naar huis kon gaan.
Het hof volgt de verdediging niet in haar verweer. De verklaringen van [getuige] afgelegd bij de politie worden allereerst ondersteund door andere bewijsmiddelen, namelijk de aangetroffen bloedsporen en de verklaringen van [benadeelde] . Het hof stelt vast dat haar verklaringen zoals zij die kort na het gebeurde heeft afgelegd tegenover de politie erg gedetailleerd zijn. Zij tekent op eigen wijze op een foto posities in en corrigeert de politie met betrekking tot bepaalde feiten. Het hof acht de verklaringen van [getuige] authentiek en betrouwbaar en gebruikt deze voor het bewijs. Het feit dat ten tijde van het schieten bij de aanwezigen sprake was van alcohol- en drugsgebruik doet daar niet aan af. Dat [getuige] jaren later niet meer weet hoe het precies is gebeurd, doet evenmin niet af aan haar verklaringen die zij kort na het gebeuren heeft afgelegd. Het feit dat [getuige] in de fase van hoger beroep zich niet veel meer kan herinneren, maakt de kort na het schietincident afgelegde verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die haar verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd. Het hof acht de verklaringen van [getuige] betrouwbaar.
Dit leidt ertoe dat de verklaring van verdachte afstuit op de bij het forensische onderzoek aangetroffen sporen en hetgeen aangever en getuige [getuige] verklaren.
Opzet
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer [benadeelde] op de bank zat. Hij werd door een kogel getroffen in zijn achterhoofd. Verdachte stond op dat moment achter hem, met het wapen in zijn hand waaruit de kogel kwam. Uit het NFI-onderzoek kan worden afgeleid dat de schootsafstand waarschijnlijk minder dan twee meter is geweest. [getuige] verklaart dat zij zag dat verdachte na het schot bleef staan en het wapen op [benadeelde] richtte om weer te schieten. Zij heeft dit voorkomen door de hand van verdachte omhoog te duwen.
Het aldus handelen van verdachte leidt tot het oordeel dat er sprake is van opzettelijk schieten.
Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met opzet heeft gepoogd om verdachte dood te schieten.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 oktober 2014 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen van dichtbij in het hoofd van die [benadeelde] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof sluit zich grotendeels aan bij de strafoverwegingen van de rechtbank.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag doordat hij [benadeelde] met een vuurwapen in zijn hoofd heeft geschoten.
De kogel is ter hoogte van de vierde halswervel van [benadeelde] terecht gekomen. Van verwijdering van de kogel is door de medici afgezien vanwege de daaraan verbonden risico's voor [benadeelde] . [benadeelde] rest niets anders dan door het leven met een kogel in zijn lichaam met alle risico’s van dien.
[benadeelde] is in paniek gevlucht nadat hij was geraakt door de kogel. Hij is op een gegeven moment via de balustrade op de galerij van de 7e naar de 6e verdieping geklommen. Bij het klimmen van de 6e naar de 5e verdieping is [benadeelde] naar beneden gevallen en op het afdak van de centrale ingang op de eerste verdieping terecht gekomen. Bij zijn vlucht heeft [benadeelde] diverse ernstige verwondingen opgelopen, waaronder complexe breuken van zijn polsen.
Hoe ingrijpend de gevolgen voor [benadeelde] zijn geweest, is gebleken uit de verklaring die hij als slachtoffer ter terechtzitting heeft gegeven en uit het voegingsformulier benadeelde partij. Tot medio januari 2015 heeft hij beide armen niet kunnen gebruiken en nog steeds heeft hij forse beperkingen aan beide armen. Daarnaast heeft het voorval grote psychische gevolgen gehad voor [benadeelde] . Hij heeft de dood op één avond tweemaal in de ogen gekeken. Hij is ook bang dat de kogel, die nog steeds in zijn hoofd zit, zal gaan bewegen en vitale delen zal raken.
Het betreft naar het oordeel van het hof een zeer ernstig feit, waarvoor een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 september 2018 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder een veroordeling van 24 september 2013 ter zake een poging tot doodslag. Ten tijde van het strafbare feit was verdachte slechts drie maanden uit detentie vanwege een eerdere poging tot doodslag. Dit weegt ten nadele van verdachte mee.
Verdachte is onderzocht in het Pieter Baan Centrum, waarvan door D.I. Kuijpers, psychiater, en P.A.E.M.T. Cremers, GZ-psycholoog, een rapport is opgemaakt, d.d. 23 juli 2015. Verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek consequent geweigerd, zodat de onderzoekers de vragen naar het bestaan van een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens niet hebben kunnen beantwoorden. Het hof kan dan ook geen rekening houden met eventuele factoren vanuit de persoonlijkheidsstructuur van verdachte die mogelijk van invloed zou kunnen zijn op de mate van toerekeningbaarheid van het feit aan verdachte.
Reclassering Nederland heeft op 31 juli 2015 een reclasseringsadvies uitgebracht, opgemaakt door [naam] , reclasseringswerker. Verdachte heeft niet mee willen werken aan een reclasseringsrapport. Volgens de reclassering is verdachte een groot gevaar voor zijn omgeving als hij onder invloed van alcohol is. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als hoog. In recentere rapporten van Reclassering Nederland, uitgebracht in het kader van detentiefasering, waaronder het rapport van 26 juli 2018, staat vermeld dat verdachte inmiddels wel heeft willen meewerken aan diagnostisch onderzoek door Kairos, hetgeen resulteerde in het advies dat bij verdachte sprake is van een ernstige stoornis in middelengebruik, nu in remissie, en dat er nog immer sprake is van een hoge kans op recidive.
Alles in samenhang bezien is het hof met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat gezien de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden en de recidive van verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar passend en geboden is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 48.360,32 en gestelde pro memorie schadeposten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 28.337,55. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering en heeft de vordering aangevuld met € 73,87 medische kosten die in de oorspronkelijke vordering pro memorie gesteld waren en nu concreet zijn geworden.
In hoger beroep is door de raadsman van verdachte de vordering bestreden met betrekking tot de schade ontstaan door de val van de flat. De raadsman heeft aangevoerd dat de schade grotendeels het gevolg is van de val van het flatgebouw en dat dat geen rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit veroorzaakte schade is.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Causaal verband
Aannemelijk is dat als [benadeelde] niet zou zijn neergeschoten de schade niet zou zijn ontstaan. Naar het oordeel van het hof staat de schade die door de val is ontstaan daarbij in zodanig verband met het in het hoofd geschoten zijn door verdachte dat deze schade hem als gevolg van dit schieten kan worden toegerekend. Immers doordat verdachte hem in het hoofd schoot is [benadeelde] in paniek op de vlucht geslagen teneinde zich van verdachte te verwijderen. In die paniek is hij over de balustrade van de flat geklommen en naar beneden gevallen. Een dergelijke paniekreactie is niet zodanig onvoorzienbaar dat niet meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen de schade als gevolg van de val en het in het hoofd schieten door verdachte.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is derhalve voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden zoals gesteld door de benadeelde partij.
Omvang schade
De gevorderde schade bestaat uit € 3.434,19 materiële schade en € 45.000,00 immateriële schade. De omvang van de schade is inhoudelijk niet bestreden.
De materiële schade is voldoende onderbouwd en kan geheel worden toegewezen naar het oordeel van het hof.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die
daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. [1]
De vaststelling geschiedt met in achtneming van alle omstandigheden van het geval, [2]
waaronder de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, de aard van het letsel, de
ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting en duur ten
aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Het hof heeft ook gelet op de
gederfde levensvreugde en de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde
partij en daarnaast hetgeen in de rechtspraak aan schadevergoeding in de verschillende
situaties wordt opgelegd. [3]
Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in
artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid op € 45.000,-. Er is zoveel mogelijk acht geslagen op (enigszins) vergelijkbare gevallen. In het bijzonder is daarbij gelet op:
  • de omstandigheid dat de verdachte met het begaan van het bewezen verklaarde delict een ernstig verwijt wordt gemaakt, er is door verdachte opzettelijk, van dichtbij, in het achterhoofd van de benadeelde geschoten;
  • dat moet worden vastgesteld dat dit handelen van de verdachte gezien de omstandigheden waaronder het feit werd gepleegd, voor de benadeelde partij (het delict werd gepleegd door een kennis van de benadeelde partij) zeer onverwacht was en zeer ingrijpende gevolgen heeft gehad;
  • de omstandigheid dat de benadeelde partij (destijds vierenveertig jaren oud), in verband met het gewelddadige incident geraakt is door een kogel in zijn achterhoofd die tot heden in verband met fysieke risico’s niet operatief kan worden verwijderd;
  • dat door de val vanaf de vijfde etage tijdens zijn vlucht voor verdachte de benadeelde partij vele fracturen heeft bekomen waarvan de polsfracturen als zeer complex moeten worden beschouwd en welke fracturen tot heden niet goed zijn hersteld;
  • dat een van de polsen inmiddels is gefixeerd terwijl de verwachting is dat dat ook het geval zal zijn ten aanzien van de andere pols;
  • dat dientengevolge sprake is van functieverlies en dat inmiddels als gevolg van de fracturen artrose in de gewrichten optreedt;
  • dat de benadeelde partij meerdere operaties heeft moeten ondergaan en meermalen in het ziekenhuis is verbleven;
  • de omstandigheid dat de benadeelde partij ter zitting heeft meegedeeld binnenkort opnieuw zich dient te laten onderzoeken vanwege voortdurende gewrichtsklachten en dat een eindsituatie nog niet is bereikt;
  • de omstandigheid dat de benadeelde partij ook nadien nog maandenlang met lichamelijke klachten te kampen heeft gehad ten gevolge van dat schietincident;
  • de omstandigheid dat de benadeelde partij volgens de rapportage van de psycholoog vanaf het schietincident klachten heeft ontwikkeld, bestaande in herbelevingen, boosheid, verdriet en somberheid en dat EMDR therapie geïndiceerd lijkt.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat het gevorderde bedrag aan
smartengeld ter zake als tot heden gebleken en geleden immateriële schade aannemelijk is
geworden.
De gehele vordering ligt derhalve voor toewijzing gereed.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 24 september 2013 van de rechtbank Overijssel opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, parketnummer 08-770122-13. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 48.434,19 (achtenveertigduizend vierhonderdvierendertig euro en negentien cent) bestaande uit € 3.434,19 (drieduizend vierhonderdvierendertig euro en negentien cent) materiële schade en € 45.000,00 (vijfenveertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 48.434,19 (achtenveertigduizend vierhonderdvierendertig euro en negentien cent) bestaande uit € 3.434,19 (drieduizend vierhonderdvierendertig euro en negentien cent) materiële schade en € 45.000,00 (vijfenveertigduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
277 (tweehonderdzevenenzeventig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 oktober 2014.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van 24 september 2013 van de rechtbank Overijssel, parketnummer 08-770122-13, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. A. van Holten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 18 oktober 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR d.d. 17 november 2000, NJ 2001/215
2.HR d.d. 20 september 2002, ECLI:NL:2002:AE2 149
3.KR d.d. 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2241