ECLI:NL:GHARL:2018:9371

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
200.246.936/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gesloten plaatsing en verzoek tot onderzoek door de raad voor de kinderbescherming

In deze zaak gaat het om een verzoek tot gesloten plaatsing van de minderjarige [verzoeker], die in 2001 is geboren uit een ontbonden huwelijk. De moeder heeft het gezag over [verzoeker] en heeft de kinderrechter verzocht om hem onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. De kinderrechter heeft op 19 juli 2018, 1 augustus 2018 en 13 september 2018 verschillende beschikkingen genomen, waarbij [verzoeker] onder toezicht is gesteld en een spoedmachtiging gesloten jeugdzorg is verleend.

[verzoeker] is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikkingen, met het verzoek om deze te vernietigen en de raad voor de kinderbescherming niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 11 oktober 2018 gehouden, waarbij [verzoeker] en zijn advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de raad en de moeder.

Het hof heeft overwogen dat het hoger beroep van [verzoeker] niet-ontvankelijk is voor zover het zich richt tegen de voorlopige ondertoezichtstelling, omdat dit op grond van de wet niet mogelijk is. Het hof heeft verder geoordeeld dat de spoedmachtiging gesloten jeugdzorg op goede gronden is verleend en dat de positieve ontwikkelingen van [verzoeker] in de gesloten plaatsing niet voldoende zijn om de eerdere beschikkingen te vernietigen. De bestreden beschikkingen zijn daarom bekrachtigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.246.936/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/185835 / JE RK 18-512)
beschikking van 25 oktober 2018
inzake
[verzoeker],
verblijvende bij [A] te [B] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. A. Atema te Groningen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de moeder] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.R.H. Baas te Groningen,
2. de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
kantoorhoudend te Groningen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (verder te noemen: de kinderrechter), van 19 juli 2018, 1 augustus 2018 en 13 september 2018 (welke laatste beschikking is hersteld bij beschikking van 10 oktober 2018), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 2 oktober 2018;
- een brief van de GI, binnengekomen bij het hof op 8 oktober 2018, waarin de GI mededeelt niet ter zitting aanwezig te zullen zijn;
- een journaalbericht van 9 oktober 2018 van mr. Atema met productie(s);
- een journaalbericht van 10 oktober 2018 van mr. Atema met productie(s).
2.2
Bij beschikking van 2 oktober 2018 heeft het hof aan de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch ambtshalve last gegeven tot toevoeging van mr. A. Atema als advocaat aan [verzoeker] .
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 11 oktober 2018 plaatsgevonden. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de raad is de heer [C] verschenen en namens de moeder is mr. Baas verschenen.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is [in] 2001 geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de heer [D] (verder te noemen: de vader). De moeder is alleen met het gezag over [verzoeker] belast.
3.2
De raad heeft de kinderrechter op 19 juli 2018 verzocht [verzoeker] onder toezicht te stellen van de GI voor de periode van zijn minderjarigheid, derhalve tot 10 april 2019, om [verzoeker] voorlopig onder toezicht te stellen van de GI voor een periode van drie maanden en om een spoedmachtiging gesloten jeugdzorg voor [verzoeker] te verlenen met ingang van 20 juli 2018 voor de periode van de voorlopige ondertoezichtstelling.
3.3
Bij beschikking van 19 juli 2018 heeft de kinderrechter [verzoeker] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 19 oktober 2018, een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 19 juli 2018 voor de duur van vier weken, derhalve tot 16 augustus 2018, en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 1 augustus 2018 heeft de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [verzoeker] verleend met ingang van 16 augustus 2018 tot uiterlijk
19 september 2018 en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.5
Bij de herstelde beschikking van 13 september 2018 heeft de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 19 september 2018 tot uiterlijk 19 oktober 2018 en de beslissing voor het overige aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van de kinderrechter van 19 juli 2018, 1 augustus 2018 en de herstelde beschikking van 13 september 2018. [verzoeker] verzoekt het hof die beschikkingen te vernietigen en de raad in hoger beroep alsnog
niet-ontvankelijk te verklaren in de verzoeken c.q. deze af te wijzen.
4.2
De raad heeft ter zitting verweer gevoerd.
4.3
Mr. Baas heeft het standpunt van de moeder ter zitting naar voren gebracht.

5.De motivering van de beslissingFormeel

5.1
Voor zover het hoger beroep van [verzoeker] zich ook richt tegen de voorlopige ondertoezichtstelling die bij de beschikking van 19 juli 2018 is uitgesproken, overweegt het hof dat op grond van artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hoger beroep tegen een voorlopige ondertoezichtstelling niet mogelijk is. Namens [verzoeker] is niet gesteld dat de kinderrechter met haar beslissing buiten het toepassingsgebied van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is getreden, het artikel ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen heeft toegepast, of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten. Het hof zal [verzoeker] daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
5.2
[verzoeker] heeft zich in het beroepschrift verder op het standpunt gesteld dat de spoedmachtiging gesloten jeugdzorg in het dictum van de beschikking van 1 augustus 2018 ten onrechte niet is bekrachtigd. Deze grief is ter zitting ingetrokken, zodat het hof deze niet zal bespreken.
5.3
Het hof zal allereerst ingaan op het verst strekkende standpunt van [verzoeker] . [verzoeker] stelt dat het verzoek dat aan de raad is gedaan om de noodzaak tot het treffen van een kinderbeschermingsmaatregel, in dit geval een (spoed)machtiging gesloten jeugdzorg, ten aanzien van [verzoeker] te onderzoeken, niet door mevrouw [E] namens het college had mogen worden gedaan en dat dit meebrengt dat de raad niet-ontvankelijk is in zijn inleidend verzoek.
5.4
Op grond van artikel 3.1 lid 1 Jw onderzoekt de raad de noodzaak tot het treffen van een kinderbeschermingsmaatregel indien het college, een daartoe door het college aangewezen jeugdhulpaanbieder, een gecertificeerde instelling of het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling hiertoe een verzoek heeft gedaan. Onder jeugdhulpaanbieder in de zin van de Jeugdwet wordt onder meer verstaan de rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen onder verantwoordelijkheid van het college.
5.5
Het hof constateert dat het verzoek tot raadsonderzoek is ingediend door [E] namens [F] . Dat [F] "een daartoe door het college aangewezen jeugdhulpaanbieder" als bedoeld in artikel 3 lid 1 Jeugdwet is, is noch in eerste aanleg, nog in hoger beroep bestreden. Evenmin staat ter discussie dat [E] bevoegd is om [F] te vertegenwoordigen. Het hof is van oordeel dat het inleidend verzoek gelet hierop bevoegd is ingediend. Dat aan een aantal medewerkers van de gemeente Groningen, werkende in opdracht van de gemeente Groningen of werkzaam bij [F] ook afzonderlijk machtiging/mandaat is verleend tot (onder meer) het verzoeken van een raadsonderzoek, doet hier naar het oordeel van het hof niet aan af. Dat een machtiging/mandaat aan hen is verleend, maakt niet dat zij daarmee limitatief (en met uitsluiting van (overige) bevoegde vertegenwoordigers van [F] ) bevoegd zijn tot het indienen van een verzoek tot raadsonderzoek. Daar komt bij dat ook als het verzoek tot raadsonderzoek om welke reden dan ook onbevoegd zou zijn ingediend, dat naar het oordeel van het hof niet meebrengt dat de raad na het vervolgens opgestarte raadsonderzoek niet bevoegd zou zijn tot het indienen van het inleidend verzoek tot (spoed)machtiging gesloten jeugdzorg voor [verzoeker] . Een eventuele onbevoegdheid bij het indienen van het verzoek tot een raadsonderzoek werkt naar het oordeel van het hof in het belang van een effectieve jeugdhulpverlening niet zo ver door. Op de uiteindelijke verlening van de (spoed)machtiging gesloten jeugdzorg vindt immers ook nog een rechterlijke toets plaats.
Inhoudelijk
5.6
Het hof is van oordeel dat de (spoed)machtiging gesloten jeugdzorg van [verzoeker] op goede gronden is verleend. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen hierover van de rechtbank en maakt deze, na eigen onderzoek, tot de zijne. Ter zitting is gebleken dat zowel [A] als [verzoeker] de afgelopen periode waarin [verzoeker] gesloten bij [A] was geplaatst als positief hebben ervaren. [verzoeker] vertoont geen ongepaste (seksuele) gedragingen meer, hij past zich steeds beter aan de Nederlandse cultuur aan en hij is in verband met zijn middelengebruik verwezen naar Verslavingszorg Noord Nederland (VNN). De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat de GI geen verlenging van de machtiging zal verzoeken. De GI is van mening dat in verband met de aankomende meerderjarigheid van [verzoeker] toegewerkt dient te worden naar het zelfstandig leren leven. [verzoeker] heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij daags na de zitting een intakegesprek heeft bij [G] , waarin de mogelijkheden voor begeleid wonen zullen worden besproken. Het hof acht het positief dat [verzoeker] de periode in [A] goed heeft benut en heeft gewerkt aan de gestelde doelen. Het hof is niettemin van oordeel dat de gronden voor de machtiging tot 19 oktober 2018 wel aanwezig zijn geweest. De positieve ontwikkelingen waren immers in het licht van de ernstige zorgen die er waren nog maar zeer pril. Het hof zal de bestreden beschikkingen daarom bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in het hoger beroep van de bij de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 juli 2018 uitgesproken voorlopige ondertoezichtstelling;
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 juli 2018 en 1 augustus 2018 en de herstelde beschikking van
13 september 2018 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, J.G. Idsardi en
I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 25 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.