ECLI:NL:GHARL:2018:9367

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
200.244.314/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoerbaarheid van vervangende toestemming tot erkenning van een kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid van een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 8 augustus 2018 vervangende toestemming verleend aan de man tot erkenning van hun minderjarige kind, geboren in 2016, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vrouw, de verzoekster, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om schorsing van de beschikking, omdat zij vreest dat de erkenning door de man negatieve gevolgen zal hebben voor het kind, waaronder het verkrijgen van de Guineese nationaliteit en mogelijke militaire dienstplicht in Guinee.

Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep in detail besproken. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 oktober 2018, waarbij beide partijen en de bijzondere curator aanwezig waren. Het hof heeft de belangen van de vrouw en de man afgewogen. De vrouw heeft aangegeven dat de kwestie rondom de erkenning haar veel stress bezorgt en dat zij vreest voor de gevolgen van de erkenning. Het hof heeft vastgesteld dat het belang van de vrouw bij het behoud van de bestaande situatie zwaarder weegt dan het belang van de man bij de tenuitvoerlegging van de beschikking. Het hof heeft daarom besloten om het verzoek van de vrouw toe te wijzen en de werking van de beschikking van de rechtbank te schorsen totdat in de hoofdzaak is beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.244.314/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/118793 / FA RK 17-850)
beschikking van 23 oktober 2018 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster,
verder te noemen de vrouw,
advocaat: mr. S.A. Wortmann, kantoorhoudende te Groningen,
en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.C. Janssens-van Drooge, kantoorhoudende te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
De bijzondere curator mr. [C] ,
kantoorhoudende te [B] ,
verder te noemen: de bijzonder curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking(en) van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 11 oktober 2017 en 8 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij de beschikking van 8 augustus 2018 heeft de rechtbank – voor zover thans van belang – aan de man vervangende toestemming verleend tot erkenning van het minderjarige kind [de minderjarige] , geboren [in] 2016 (hierna: [de minderjarige] ) en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met productie(s), ingekomen op 15 augustus 2018;
- het journaalbericht van mr. Wortmann van 29 augustus 2018;
- het verweerschrift van de man tegen het verzoek tot schorsing;
- de brief van de bijzondere curator van 25 september 2018.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 oktober 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook is verschenen de bijzondere curator. Met toestemming van het hof heeft de advocaat van de vrouw een afschrift overgelegd van een e-mailbericht van 21 augustus 2018 afkomstig van de gemeente Zwolle aan de advocaat van de vrouw.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de vrouw schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissing betreft. De man voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012.
( i) De verzoeker moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.
(ii) Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.
(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde. Dat neemt niet weg dat ook dan de verzoeker die wijziging van de beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wenst aan zijn verzoek ten grondslag kan leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.4
Nu de rechtbank geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal het hof bij de beoordeling van het schorsingsverzoek van de vrouw uitgaan van het beoordelingskader zoals hiervoor onder (i) tot en met (iii) omschreven.
3.5
Het schorsingsverzoek van de vrouw beperkt zich tot de beslissing van de rechtbank over de erkenning. Uit voornoemd e-mailbericht van de gemeente Zwolle van 21 augustus 2018 blijkt dat de gemeente een akte van erkenning zal opmaken indien de man zich met de beschikking van de rechtbank bij de gemeente meldt, omdat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
3.6
De vrouw stelt dat de kwestie rondom de erkenning voor haar veel stress oplevert. Zij heeft op grond van haar ervaringen uit de periode dat partijen een relatie hadden veel wantrouwen jegens de man. Zij vreest dat de erkenning door de man ertoe leidt dat [de minderjarige] ook de Guineese nationaliteit krijgt, met alle mogelijke consequenties van dien. De man zou [de minderjarige] mee naar het buitenland kunnen nemen en wellicht krijgt [de minderjarige] dan op latere leeftijd te maken met een (militaire) dienstplicht in Guinee. De thans bestaande situatie berokkent de vrouw zoveel spanningsklachten dat zij inmiddels haar werk niet meer kan doen. Volgens de vrouw is er geen enkele reden waarom de man de uitspraak in hoger beroep niet zou kunnen afwachten. De vrouw heeft in dat verband onweersproken gesteld dat de man op regelmatige basis, namelijk conform de beschikking van de rechtbank, omgang heeft met [de minderjarige] en dat [de minderjarige] , gelet op zijn leeftijd, in het geheel niet bezig is met de vraag van wie hij afstamt.
3.7
Gelet op hetgeen uit de stukken en ter zitting naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw bij voorlopig behoud van de bestaande situatie zwaarder dient te wegen dan het belang van de man bij tenuitvoerlegging van de beschikking. Het in dat verband door de man gestelde, en door de bijzondere curator ondersteunde, belang dat [de minderjarige] er recht op heeft dat de afstammingsrelatie wordt vastgelegd is daartoe onvoldoende. [de minderjarige] heeft immers, gelet op zijn zeer jonge leeftijd, nog geen besef van deze kwestie. Niet valt dan ook in te zien waarom de behandeling in hoger beroep niet afgewacht zou kunnen worden.
3.8
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de door de vrouw verzochte schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking zal toewijzen, in die zin dat het hof de werking van die beschikking voor zover deze de vervangende toestemming tot erkenning betreft zal schorsen totdat in de hoofdzaak is beslist.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de vrouw toe;
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 8 augustus 2018 voor zover deze de vervangende toestemming tot erkenning betreft, totdat in de hoofdzaak is beslist.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I M. Dölle, E.B.E.M Rikaart-Gerard en A.W. Jongbloed, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 23 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.