ECLI:NL:GHARL:2018:9222

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
200.195.312/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over bewijs van contante betaling in civiele zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van [appellant], h.o.d.n. Autohandel [appellant], tegen [geïntimeerde], h.o.d.n. Autobedrijf 't Loo'. De zaak betreft een geschil over de bewijsvoering van een contante betaling die door [geïntimeerde] zou zijn gedaan. In een eerder arrest van 13 maart 2018 had het hof geoordeeld dat [geïntimeerde] het bewijs van de betaling had geleverd, maar dat dit oordeel kon wijzigen indien [appellant] aanvullend tegenbewijs zou leveren. Op 27 september 2018 vond een getuigenverhoor plaats, waarbij [appellant] getuige [C] wilde laten horen om haar eerdere verklaring te betwisten. [C] verklaarde dat zij op de datum van de betaling in dienst was bij [geïntimeerde] en ontkende dat haar geld was beloofd voor een valse verklaring. Het hof oordeelde dat de verklaring van [C] geen aanvullend tegenbewijs opleverde en bevestigde dat [geïntimeerde] de betaling had bewezen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het hoger beroep, vastgesteld op € 718,- aan griffierecht en € 2.685,- aan advocaatkosten. Het arrest werd uitgesproken op 23 oktober 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.195.312/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4219364\CV EXPL 15-4596)
arrest van 23 oktober 2018
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. Autohandel [appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant] ,
advocaat: mr. H.J. Berends, kantoorhoudend te Assen,
tegen
[geïntimeerde] h.o.d.n. Autobedrijf 't Loo,
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.P.J.T.M. Seelen, kantoorhoudend te Vriezenveen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure tot 13 maart 2018 verwijst het hof naar het arrest dat op die datum is gewezen. Ter uitvoering van dat arrest heeft op 27 september 2018 een getuigenverhoor aan de zijde van [appellant] plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Aansluitend hebben partijen opnieuw arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het arrest van 13 maart 2018 heeft het hof geoordeeld dat [geïntimeerde] het bewijs van de door hem gestelde betaling heeft geleverd maar dat dit oordeel kan wijzigen indien [appellant] aanvullend tegenbewijs levert. Volgens [appellant] heeft getuige [C] bij de kantonrechter in strijd met de waarheid verklaard. Dit zou blijken uit het feit dat zij volgens haar LinkedIn-profiel pas vanaf 1 mei 2013 bij [geïntimeerde] in dienst was, waardoor zij geen getuige kan zijn geweest van de betaling op 23 april 2013, en uit het feit dat [appellant] 'via via' heeft vernomen dat [C] geld is beloofd om een valse verklaring af te leggen. Het hof heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld op deze punten aanvullend tegenbewijs te leveren door het laten horen van [C] als getuige.
2.2
[C] heeft, samengevat, het navolgende verklaard. Zij is in januari 2013 op vrijwillige basis bij [geïntimeerde] gaan werken op dinsdagen en vrijdagen. De andere dagen van de werkweek werkte zij bij Union Hechttechniek. In mei 2013 is zij bij [geïntimeerde] in dienst getreden. Zij ontkent stellig dat haar geld is beloofd voor het afleggen van een valse verklaring. Verder heeft zij nog toegelicht hoe ze de boekhouding deed bij [geïntimeerde] en hoe zij heeft gehandeld met de factuur waarop ze de datum 23 april 2013 heeft vermeld. Het hof ziet geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. Ook ziet het hof niet in hoe die verklaring afbreuk kan doen aan het bewijs. In tegendeel: [C] heeft verklaard dat zij blijft bij haar eerdere verklaring. Het hof merkt nog op dat 23 april 2013 op een dinsdag viel, dus een dag van de week waarop [C] naar haar zeggen voor [geïntimeerde] werkzaam was. De verklaring van [C] levert dan ook geen aanvullend tegenbewijs op. Dit betekent dat het hof definitief tot zijn oordeel maakt dat [geïntimeerde] de door hem gestelde contante betaling heeft bewezen. Op die constatering strandt de, enige, grief van [appellant] .
2.3
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze worden aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden vastgesteld op € 718,- aan verschotten (griffierecht) en € 2.685,- aan geliquideerd salaris van de advocaat (2,5 punten in tarief II).

3.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 10 mei 2016, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 718,- aan verschotten en € 2.685,- aan geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskostenveroordeling;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.M.A. Wind en mr. G.T. De Jong en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
23 oktober 2018.