Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
[appellant],
appellant in incidenteel hoger beroep,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, tevens akte uitlating producties;
- het H-12 formulier met producties ingediend door mr. Van der Meulen, ingekomen op de griffie op 17 mei 2018;
- het verzoek van partijen op de rol om in deze zaak arrest te wijzen.
€ 7.930,56 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 15 april 2014, met veroordeling van [appellant] tot terugbetaling van al hetgeen (teveel) is voldaan ter uitvoering van dat vonnis en tot betaling van de proceskosten in beide instanties.
2.De vaststaande feiten
“ [geïntimeerde] ,Ik stel voor de stelposten goed in de gaten houden en na afloop nog even doorlopen.Verder akkoord met de aangepaste opstelling en ik zou willen voorstellen om hier de correctie late oplevering alsmede de betaalde verzekeringskosten betreffende de aanbouw af te trekken.Verder kun je een nieuw betaalschema opstellen, dit conform ons overleg.”
Schuldeiser heeft per 20 december 2013 te leen verstrekt aan schuldenaar, die van schuldeiser te leen heeft ontvangen en aan deze schuldig heeft erkend, een geldsom groot € 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), hierna genoemd: "de hoofdsom".Artikel 2. Rente2.1.
Schuldenaar zal aan schuldeiser over de hoofdsom dan wel het pro resto bedrag een rente verschuldigd zijn welk vanaf 20 december 2013 zes procent (6%) per jaar bedraagt.(…)Artikel 3. Aflossing3.1.
Op de geldlening dient maandelijks, uiterlijk op de laatste dag van iedere maand, € 1.666,67 (…) te worden afgelost, voor het eerst op of voor 31 januari 2014.
De partij die handelt in strijd met enige bepaling van deze overeenkomst, verbeurt een zonder sommatie of ingebrekestelling direct opeisbare boete van groot € 1.000,- (zegge: duizend euro) per gebeurtenis, (…)4.3.
De voormelde boete wordt vermeerderd met een bedrag van groot € 100,- (zegge: honderd euro) per dag dat de overtreding of tekortkoming voortduurt (…)”
Bij brief van 13 juni 2014 heeft (de advocaat van) [appellant] [geïntimeerde] aangeschreven om tot herstel van de volgens hem nog aanwezige gebreken over te gaan, met de aanzegging dat, indien [geïntimeerde] dit niet zelf doet, [appellant] de gebreken door een derde zal laten herstellen op kosten van [geïntimeerde] . Voorts wordt melding gemaakt van nieuw ontdekte gebreken, “onder meer aan de waterzak, aan de bevestiging van de zeereling aan dek, aan de afdichting van de roerkoning en, daarmee samenhangend, aan de constructie van de bevestiging van de hak aan het schip”. Het aangevulde rapport van [E] is meegezonden.
[geïntimeerde] wordt geadviseerd om een contra-expert opdracht te geven om de gestelde gebreken te onderzoeken. Hem wordt daartoe een termijn van een week gegeven, onder mededeling dat indien binnen een week niets is vernomen wordt aangenomen dat [geïntimeerde] van die mogelijkheid geen gebruik wenst te maken. Verder wordt in de brief aan de orde gesteld dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de bouwovereenkomst voor wat betreft de overeengekomen oplevertermijn, zodat de boete verschuldigd is en dat [appellant] zich niet kan verenigen met het door [geïntimeerde] in rekening gebrachte meerwerk. Tot slot maakt [appellant] in deze brief aanspraak op betaling door [geïntimeerde] een bedrag van ruim € 32.000,00 aan aflossing, rente en boete op grond van de geldleenovereenkomst wegens het niet nakomen door [geïntimeerde] van zijn verplichtingen uit die overeenkomst.
Op 23 juni 2014 heeft geen inspectie door [geïntimeerde] plaatsgevonden.
Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ter verzekering van zijn vordering conservatoir (derden)beslag doen leggen op diverse beslagobjecten.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
i) betaling van € 55.422,22, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 1 juli 2014;
- van de vordering onder i) alleen is toegewezen een bedrag van € 8.792,21, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente met ingang van 12 juni 2014;
4.De vermeerdering van eis in principaal hoger beroep
a.) betaling van een bedrag van € 1.425,- aan kosten voor het aanpassen van de kleppendeksels van het motorluik;
b.) het oplossen van de problemen met de stuurautomaat (“autopilot”) binnen twee maanden na het arrest, op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
De grief is verder niet of nauwelijks van een concrete toelichting voorzien, waaruit kan blijken dat en waarom [geïntimeerde] zich met bepaalde beslissingen van de rechtbank in zijn nadeel niet kan verenigen. [geïntimeerde] verwijst in dat verband slechts naar wat door hem in het principale hoger beroep reeds naar voren is gebracht.
Op de grief zal daarom slechts ingegaan kunnen worden voor zover uit wat door [geïntimeerde] in principaal hoger beroep naar voren is gebracht, voldoende duidelijk wordt met welke beslissingen van de rechtbank in zijn nadeel hij het niet eens is.
De grieven in principaal en incidenteel hoger beroep lenen zich daarom voor gezamenlijke behandeling, en zullen per geschilpunt worden behandeld.
€ 4.290,08 voor door [appellant] betaalde premie voor een aanbouwverzekering. Tussen partijen is niet in geschil dat de premie voor die verzekering door [geïntimeerde] gedragen diende te worden. Evenmin is in geschil dat [appellant] voor de gehele periode aan premie heeft betaald
€ 6.579,38. Op de eindnota heeft [geïntimeerde] aan verzekeringspremie alleen een bedrag van € 2.289,30 in mindering gebracht. Volgens [appellant] heeft de rechtbank dat bedrag ten onrechte in mindering gebracht op het door hem aan betaalde premie te verrekenen bedrag, omdat het bedrag van € 2.289,30 niet al als een minderpost is verdisconteerd in het bedrag van € 358.584,94 (
grief III). Die grief is terecht voorgesteld. [geïntimeerde] heeft op zijn eindnota wel een bedrag van € 2.289,30 in mindering gebracht, maar die eindnota is door de rechtbank niet ten grondslag gelegd aan haar berekening van het bedrag van € 358.584,94. In dat bedrag is de post van € 2.289,30 inderdaad niet reeds als een minderpost verdisconteerd.
Voor zover [geïntimeerde] heeft willen betogen dat [appellant] alleen een bedrag van € 2.289,30 kan verrekenen, omdat alleen dat een redelijk bedrag aan verzekeringspremie zou zijn, wordt die stelling verworpen. [geïntimeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bevestigd dat hij heeft ingestemd met de offerte die [appellant] had verkregen. [geïntimeerde] heeft verder niet (gemotiveerd) betwist dat de premiekosten zijn opgelopen door de langere bouwduur. Die omstandigheid komt voor rekening en risico van [geïntimeerde] .
Niet in geschil is dat in de aanneemsom een bedrag van € 1.828,- was opgenomen voor vlotten, maar dat [appellant] de vlotten (bij Combi Noord) heeft besteld en betaald, echter niet voor € 1.828,- maar voor € 2.386,21. [geïntimeerde] heeft middels een eisvermindering in eerste aanleg van € 631,99 bevestigd dat de andere goederen op die factuur voor zijn rekening komen.
Het hof is van oordeel dat [appellant] alleen voor het in de aanneemsom opgenomen bedrag aanspraak heeft op verrekening van zijn uitgave voor de vlotten en dat meerdere voor zijn rekening dient te blijven. [appellant] heeft niet aangevoerd dat de vlotten die hij heeft aangeschaft ook de vlotten zijn die begroot waren. Dat hij (kennelijk) wat duurdere vlotten heeft aangeschaft dient voor zijn rekening te blijven.
De rechtbank heeft in haar vonnis die boete gesteld op een bedrag van € 9.275,-, daarmee een berekening van [geïntimeerde] overnemend.
grief I)
Het hof overweegt dat onweersproken vast staat dat de oplevering 58 weken te laat was. Bij een boete van € 350,- per week komt dat neer op het bedrag van € 20.300,-.
heeft verder aangevoerd dat hij 360 uur aan meerwerk heeft verricht en dat ook dat tot een evenredige vertraging in de oplevering heeft geleid. Die, door [appellant] betwiste, stelling heeft [geïntimeerde] echter onvoldoende onderbouwd. Niettemin staat wel vast dat sprake is geweest van meerwerk en voldoende aannemelijk is dat ook die omstandigheid tot enige vertraging zal hebben geleid. Uit de redelijkheid en billijkheid die een rechtsverhouding als de onderhavige beheerst, vloeit voort dat de uit meerwerk voortvloeiende vertraging voor rekening van [appellant] dient te blijven. Die vertraging is niet nauwkeurig te bepalen en wordt door het hof op grond van het over en weer gestelde bepaald op vijf weken.
[geïntimeerde] heeft tenslotte nog aangevoerd dat een vertraging is ontstaan doordat een deel van de werkzaamheden moest plaatsvinden in een loods in Franeker en dat het een maand heeft geduurd voordat die loods beschikbaar kwam. Het hof is van oordeel dat die omstandigheid in beginsel in de risicosfeer van [geïntimeerde] ligt. Bijzondere omstandigheden waarom dat in dit geval anders zou zijn, zijn het hof niet gebleken.
Per saldo is het hof van oordeel dat de vertragingsboete dient te worden berekend over een termijn van 58 – 8 – 5 = 45 weken. De vertragingsboete komt daarmee op een bedrag van
45 x € 350,- = € 15.750,-. In zoverre slaagt grief I in principaal hoger beroep.
€ 333.795,57 verschuldigd is (€ 358.584,94 - € 6.579,38 - € 2.459,99 - € 15.750,-) en dat dit dus het bedrag is dat aan [appellant] als eindnota in rekening gebracht had dienen te worden.
Daarop strekt in mindering het door [geïntimeerde] aan [appellant] betaalde bedrag van € 1.666,67, zodat [appellant] vóór de eindafrekening in totaal een bedrag van € 15.980,97 teveel had betaald.
grief IIvan [appellant] .
Mede bezien in het licht van de omstandigheid dat [geïntimeerde] op die lening een termijn heeft terugbetaald, is het hof van oordeel dat aan die akte met dwingende bewijskracht de conclusie kan worden verbonden dat het door [appellant] aan [geïntimeerde] in december 2013 betaalde bedrag van € 20.000,- het ter beschikking stellen betrof van het geleende bedrag. Daar doet in onvoldoende mate aan af dat de omschrijving van die betaling vermeldt: “deel slotbetaling”. Het hof overweegt in dat verband dat vanwege de termijnoverschrijding [appellant] aanspraak had op een aanzienlijke, met de eindfactuur te verrekenen vertragingsboete. Daarin past de stelling van [appellant] dat hij aan [geïntimeerde] wel de financiële middelen heeft willen verschaffen om het vaartuig af te bouwen (dat was immers ook in zijn belang), maar dat hij de nog niet voldane slottermijn alleen in de vorm van een lening aan [geïntimeerde] ter beschikking heeft willen stellen, omdat hij vanwege de verrekening met de vertragingsboete al aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Uit wat hiervoor onder 5.10 is overwogen volgt dat [appellant] met de betaling in december 2013 inderdaad ook meer heeft betaald dan wat hij aan slotbetaling nog verschuldigd was.
[geïntimeerde] heeft geen nader (tegen)bewijs aangeboden tegen de stelling van [appellant] dat de betaling een geldlening betrof. Grief II van [appellant] slaagt daarmee.
heeft tijdens de comparitie zijn vordering uit hoofde van rente en boete verschuldigd uit de geldleenovereenkomst beperkt tot een bedrag van € 1.733,69 aan rente en € 5.000,- aan boete.
a. verwarming/fornuis € 3.262,45
€ 1.990.00
grief IVkomt [appellant] op tegen de gedeeltelijke afwijzing van post a. en de gehele afwijzing van de posten b. en d. tot en met f.
Om aanspraak te kunnen maken op vergoeding van kosten van herstel en/of vervanging van gebrekkige onderdelen geldt ingevolge de bouwovereenkomst en de daarbij behorende algemene voorwaarden (zie hiervoor in 2.3), dat [appellant] aan [geïntimeerde] melding moet hebben gemaakt van de gebreken en [geïntimeerde] daarbij in de gelegenheid moet hebben gesteld om die gebreken zelf te herstellen. De kosten van herstel door een derde kunnen alleen aan [geïntimeerde] worden doorberekend indien dat is gebeurd in overleg met [geïntimeerde] .
Uit de redelijkheid en billijkheid die een overeenkomst als de onderhavige beheerst kan verder voortvloeien dat onder omstandigheden de kosten van herstel van een gebrek door een derde ook kunnen worden doorberekend zonder dat [appellant] aan (al de) voormelde voorwaarden heeft voldaan.
heeft de ondeugdelijkheid betwist en gesteld dat het door hem geïnstalleerde apparaat juist op verzoek van [appellant] was geplaatst. De rechtbank heeft aangenomen dat het fornuis inderdaad ondeugdelijk was, maar heeft aan [appellant] alleen de oorspronkelijke, in de bouwsom opgenomen kosten toegewezen, omdat het nieuwe fornuis kennelijk een duurder model betreft. [appellant] wenst in hoger beroep alsnog toewijzing van het volledige bedrag, terwijl [geïntimeerde] in incidenteel beroep opkomt tegen het wel aan [appellant] toegewezen bedrag.
Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn stelling dat het oorspronkelijk geplaatste fornuis ongeschikt was onvoldoende heeft onderbouwd. [appellant] stelt dat wel, maar hij heeft niet toegelicht waarom het fornuis ongeschikt was. Dat blijkt evenmin uit het rapport van [E] . Het hof laat dan nog daar dat [appellant] niet (gemotiveerd) heeft weersproken dat hij zelf de keus voor het oorspronkelijk fornuis zou hebben bepaald.
In zoverre faalt het principaal hoger beroep en slaagt het incidenteel hoger beroep.
Grief IV in principaal hoger beroepslaagt gedeeltelijk en ook de eerste
grief in incidenteel hoger beroepslaagt gedeeltelijk. De vermeerderde eis is gedeeltelijk toewijsbaar.
(de post onder c., € 2.300,-) aan herstelkosten nog een bedrag van
€ 2.000,- + € 1.990,- + € 1.425,- - € 1.735,52 = € 3.679,48 verschuldigd. Nu het hier betreft kosten van herstel/vervanging is daarover alleen wettelijke rente verschuldigd en niet de wettelijke handelsrente. Voor zover in de grieven van [geïntimeerde] geen verweer tegen de wettelijke handelsrente kan worden gelezen, zal het hof ambtshalve de juiste rente toepassen.
Uit de stellingen van partijen leidt het hof af dat het gaat om problemen die ontstaan doordat het hydraulisch stuursysteem en de automatische piloot niet “compatible” zijn. Het hydraulische stuursysteem is door [geïntimeerde] uitgekozen en geïnstalleerd, maar de automatische piloot is door [appellant] zelf uitgekozen.
grief VIop tegen de afwijzing door de rechtbank van de kosten van de door hem ingeschakelde deskundigen. Het gaat daarbij om de kosten van expertisebureau Eelsing tot een bedrag van € 1.821,88.
Grief VI faalt derhalve.
6.De slotsom
7.De beslissing
verbindt aan de veroordeling van [geïntimeerde] om aan [appellant] een deugdelijke eigenaarshandleiding te verstrekken als bedoeld onder 5.3 aanvullend een dwangsom van € 100,- per week met een maximum van € 10.000,- en bepaalt dat deze dwangsom na betekening van dit arrest eerst verbeurd zal worden te rekenen vanaf een week na die betekening;