Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2007. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, stelde dat het gezag niet beëindigd diende te worden, omdat het belang van het kind niet in gevaar zou zijn. De moeder heeft het kind sinds 2009 bij de pleegmoeder, haar oma, laten wonen. De rechtbank had eerder op verzoek van de raad voor de kinderbescherming het gezag van de ouders beëindigd en de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel tot voogd benoemd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 september 2018 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de vader en de pleegmoeder niet verschenen. De raad en de GI waren vertegenwoordigd. Het hof heeft vastgesteld dat het opvoedingsperspectief van de minderjarige niet bij de moeder ligt en dat de termijn waarbinnen de moeder weer in staat moet worden geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen, inmiddels is verstreken. Het hof heeft overwogen dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie essentieel zijn voor zijn ontwikkeling.
Het hof heeft de grieven van de moeder verworpen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De moeder blijft op afstand betrokken bij de opvoeding, maar het gezag is beëindigd om de stabiliteit voor de minderjarige te waarborgen. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de rol van de moeder niet wezenlijk verandert, maar de verantwoordelijkheid voor de opvoeding bij de GI komt te liggen.