In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de werking van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, verzocht het hof om schorsing van de beschikking die haar verplichtte om medewerking te verlenen aan de inschrijving van haar kind [kind 2] op een basisschool. De vader, vertegenwoordigd door mr. G.H. Zijlstra, voerde verweer tegen dit verzoek. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder haar medewerking moest verlenen aan de inschrijving van de kinderen op school, en dat bij niet-naleving de beschikking in de plaats kwam van de toestemming van de moeder.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 januari 2018 zijn beide ouders verschenen. Het hof overwoog dat de moeder belang had bij de gevorderde schorsing, omdat dit spanningen zou wegnemen. Het hof stelde vast dat de rechtbank in eerste aanleg de beschikking uitvoerbaar bij voorraad had verklaard, en dat de moeder in haar verzoek tot schorsing een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak diende aan te tonen.
Het hof concludeerde dat de rechtbank voldoende onderbouwd had overwogen dat er twijfels bestonden over de mogelijkheden van de moeder om thuisonderwijs te geven. De aanvullende informatie van de moeder, die na de uitspraak in eerste aanleg was verkregen, was niet voldoende om een afwijking van de eerdere beslissing te rechtvaardigen. Het hof wees het verzoek van de moeder af en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.