In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie en partneralimentatie na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 9 augustus 2017 bestreden, waarin de alimentatieverplichtingen van de man waren vastgesteld. De vrouw verzocht om een hogere alimentatie, terwijl de man in incidenteel hoger beroep ging tegen de ingangsdatum van de alimentatieverplichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in eerste aanleg de alimentatiecorrecties correct had toegepast en dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen. Het hof oordeelde dat de rechtbank de bewijsaanbiedingen van de vrouw weloverwogen had gepasseerd en dat er geen sprake was van schending van de procespositie. De vrouw had ook niet aangetoond dat de man meer inkomsten had dan hij had opgegeven. Het hof concludeerde dat de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd moest worden, en dat de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd moesten worden, aangezien beide partijen gewezen echtgenoten zijn. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende onderbouwing bij alimentatieverzoeken en de rol van de rechterlijke onafhankelijkheid in het proces.