ECLI:NL:GHARL:2018:9109

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
200.201.170
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage en afgifte van documenten in kort geding met betrekking tot een koopovereenkomst en financiële gegevens

In deze zaak heeft Scania Finance Nederland B.V. in hoger beroep een vordering ingesteld tegen Ebag Trucks Ede B.V. met betrekking tot inzage en afschrift van documenten die samenhangen met een koopovereenkomst. De vordering is gebaseerd op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij Scania Finance stelt een rechtmatig belang te hebben bij de gevraagde informatie om te kunnen beoordelen of Ebag Ede verhaal biedt voor een opeisbare vordering van € 229.252,50. Het hof heeft vastgesteld dat Ebag Ede niet heeft betwist dat er een rechtsbetrekking bestaat en dat Scania Finance een rechtmatig belang heeft. Ebag Ede heeft echter aangevoerd dat er gewichtige redenen zijn om de gevraagde informatie niet te verstrekken, onder andere vanwege geheimhoudingsverplichtingen en concurrentieoverwegingen. Het hof oordeelt dat Scania Finance voldoende heeft onderbouwd dat zij de gevraagde informatie nodig heeft om haar vordering te kunnen onderbouwen en dat er geen gewichtige redenen zijn om de afgifte te weigeren. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank Gelderland en wijst de vordering van Scania Finance toe, waarbij Ebag Ede wordt veroordeeld om binnen 30 dagen de gevraagde documenten en informatie te verstrekken, onder verbeurte van een dwangsom.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.201.170
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 306675)
arrest in kort geding van 16 oktober 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Scania Finance Nederland B.V.,
gevestigd te Breda,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Scania Finance,
advocaat: mr. W.Th. van Dijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Ebag Trucks Ede B.V.,
gevestigd te Ede,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Ebag Ede,
advocaat: mr. T.J. van Veen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 21 november 2017 hier over. In dat arrest is een meervoudige comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Van deze zitting heeft de griffier aantekening gehouden.
1.2
Ter zitting in hoger beroep is deze zaak gelijktijdig behandeld met een door Ebag Ede ingesteld hoger beroep tegen een vonnis van 10 februari 2016 van de rechtbank Gelderland, waarbij Ebag Ede is veroordeeld tot betaling aan Scania Finance van
€ 229.252,50, met rente en kosten. In deze hoger beroepsprocedure (met zaaknummer 200.195.122, hierna: de bodemzaak) is inmiddels genoemd vonnis bekrachtigd bij arrest van 17 september 2018.
1.3
Op deze zitting is besproken dat partijen het hof uiterlijk voor 1 september 2018 zouden laten weten of in deze kort geding-zaak een regeling kan worden bereikt of dat arrest dient te worden gewezen. Partijen hebben laten weten dat geen regeling bereikt is en hebben arrest verzocht op het reeds overgelegde dossier.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het vonnis gewezen door de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland van 9 september 2016 (hierna: het bestreden vonnis).

3.De beoordeling

3.1
Scania Finance heeft inzage en afschrift gevorderd van een aantal bescheiden en gegevens waar Ebag Ede volgens haar de beschikking over heeft en die samenhangen met een overeenkomst die Ebag Ede, een aantal van haar zusterbedrijven en Ebag Beheer B.V. (de statutair bestuurder van deze vennootschappen) op 1 oktober 2015 hebben gesloten met Van Tilburg-Bastianen T.T.S. B.V. (hierna: de transactie met TB), waarbij activa en activiteiten van de genoemde Ebag-vennootschappen zijn overgedragen aan TB.
3.2
Scania Finance heeft haar vordering gebaseerd op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) en op de inlichtingenplicht die voortvloeit uit het arrest van de Hoge Raad van 20 september 1991 inzake Tripels/Masson (ECLI:NL:HR:1991:ZC0338). In dat arrest is overwogen dat een schuldenaar in beginsel verplicht is een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem verkreeg inlichtingen omtrent zijn inkomens-en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen te verschaffen.
Zoals de rechtbank ook al overwogen heeft voorziet artikel 843a Rv niet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden jegens degene die deze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, maar stelt het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk van een aantal cumulatieve vereisten. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv moet de eiser een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en moet hij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. Ook indien aan voormelde vereisten is voldaan, kan de vordering wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd, worden afgewezen.
3.3
Scania Finance heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij op grond van het vonnis in de bodemzaak een opeisbare vordering op Ebag Ede heeft van € 229.252,50, vermeerderd met rente en kosten, die zij tot op heden niet heeft kunnen incasseren. Ebag Ede heeft aan Scania Finance meegedeeld dat al haar schuldeisers, behalve Scania Finance, zijn voldaan uit de koopsom die is ontvangen op grond van de overeenkomst met TB en dat Ebag Ede nu geen activiteiten meer ontplooit en geen geld meer ter beschikking heeft om aan het vonnis in de bodemzaak te voldoen. Scania Finance stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de transactie met TB jegens haar paulianeus en onrechtmatig is en er sprake is van selectieve betaling van crediteuren. De koopsom uit de overeenkomst met TB is onder meer aangewend om bankschulden van dochtervennootschappen van Ebag Ede te voldoen dan wel van Ebag Beheer B.V. (hierna: Ebag Beheer), enig aandeelhoudster en statutair bestuurder van Ebag Ede, waarvan [betrokkene A] (hierna: [betrokkene A] ) enig bestuurder en aandeelhouder is.
Om te kunnen beoordelen of Ebag Ede werkelijk geen verhaal biedt en om de hoogte van haar vordering uit onrechtmatige daad jegens Ebag Beheer en [betrokkene A] te kunnen vaststellen heeft Scania Finance een rechtmatig belang om inzicht te krijgen in de hele transactie met TB, de verdeling van de verkoopopbrengst, de aanwending van het daaruit aan Ebag Ede ten deel vallende gedeelte van de koopsom en de financiële stand van zaken van Ebag Ede voor en na voltooiing van de transactie. Hetgeen in het bestreden vonnis is toegewezen en de gegevens die tot nu toe door Ebag Ede aan haar zijn verschaft komen niet tegemoet aan dit rechtmatige belang. Scania Finance heeft daarom vier grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis, die hierna gezamenlijk zullen worden behandeld.
3.4
Ebag Ede heeft niet betwist dat tussen partijen een rechtsbetrekking bestaat in de zin van artikel 843a Rv en dat Scania Finance bij haar vordering een rechtmatig belang heeft in de zin van dat artikel. Ebag Ede heeft bij brief van haar advocaat van 19 september 2016 een aantal stukken overgelegd; zij voert aan dat zij daarmee heeft voldaan aan het bestreden vonnis en ook niet gehouden is tot het verstrekken van meer gegevens of stukken om de volgende redenen.
De vordering van Scania Finance is op onderdelen onvoldoende bepaald, aangezien onderdelen daarvan zeer algemeen zijn geformuleerd en geen bepaalde of voldoende concrete bescheiden betreffen.
Voorts bestaan er gewichtige redenen om Scania Finance geen volledige inzage in de totale administratie van Ebag Ede en haar zusterondernemingen te verstrekken. Scania Finance is onderdeel van het Scania-concern en moet daarom gezien worden als een concurrent van DAF en van TB als DAF-dealer. Ebag Ede heeft ter bescherming van de aan TB overgedragen bedrijfsgevoelige informatie met TB geheimhouding overeengekomen. Indien zij gedwongen zou worden deze geheimhoudingsverplichting te schenden is zij schadeplichtig jegens TB.
Tenslotte heeft Ebag Ede aangeboden dat zij bereid is een door Scania Finance aan te wijzen registeraccountant volledige inzage in de door haar gewenste gegevens en stukken te verschaffen, mits deze zich verbindt tot geheimhouding van alle bedrijfsgevoelige informatie en de bevindingen uit het onderzoek uitsluitend ter kennis brengt van Scania Finance.
3.5
Het hof is van oordeel dat Scania Finance genoegzaam heeft onderbouwd dat zij de door haar gevraagde informatie nodig heeft om te beoordelen of Ebag Ede verhaal biedt en om te kunnen vaststellen of er sprake is van onrechtmatig dan wel paulianeus handelen en het selectief betalen van crediteuren van Ebag Ede. Ebag Ede heeft onvoldoende aangevoerd om afgifte van de gevorderde informatie te weigeren of te beperken.
Vast staat dat alle crediteuren van Ebag Ede behalve Scania Finance zijn voldaan uit de koopsom verkregen door de transactie met TB. Scania Finance heeft daarmee haar belang voldoende onderbouwd bij het verkrijgen van de volledige koopovereenkomst en de daaraan ten grondslag liggende stukken, inclusief een onderbouwde uiteenzetting hoe die koopsom is aangewend (de hierna te noemen vorderingen 5.1a en b). De vorderingen 5.1c tot en met f zijn te beschouwen als specificaties van benodigde stukken om die onderbouwing te kunnen controleren en zijn daarmee ook voldoende concreet omschreven. Nu de overeenkomst met TB niet alleen is gesloten met Ebag Ede, maar ook met een aantal van haar zustervennootschappen en met Ebag Beheer, waarbij mogelijk ook intercompany vorderingen zijn voldaan, is het belang om onderzoek te doen of groepsvennootschappen of andere crediteuren hebben geprofiteerd van de transactie ten nadele van Scania Finance eveneens voldoende onderbouwd. Dat de eveneens hierna te noemen vordering 5.2 dient om de verhaalspositie van Scania Finance te onderzoeken, zodat daarbij ook voldoende belang bestaat, heeft Ebag Ede niet betwist.
Ebag Ede heeft voorts onvoldoende gestaafd dat de gevorderde administratieve bescheiden omtrent deze in 2015 al gesloten overeenkomst (thans nog) zodanig relevante bedrijfsgevoelige informatie bevatten dat door afgifte van die bescheiden schending van een met TB overeengekomen geheimhoudingsverplichting dreigt. Overigens is het deel van de overeenkomst dat kennelijk een artikel bevat waarin een dergelijke verplichting is geformuleerd, niet overgelegd (Ebag Ede heeft bij memorie van antwoord alleen de eerste 15 pagina’s van de overeenkomst overgelegd), zodat een en ander alleen daarom al niet te beoordelen valt. Onvoldoende toegelicht is voorts wat de duur en reikwijdte van een met TB overeengekomen geheimhoudingsverplichting is.
Nu er dus geen gewichtige redenen bestaan om afgifte van de gevorderde informatie te weigeren, behoeft het door Ebag Ede voor afgifte van de stukken geboden alternatief, te weten inzage door een registeraccountant (vervat in grief 1 in het incidenteel beroep), geen bespreking meer.
3.6
Op grond van het bovenstaande bestaat voldoende belang bij toewijzing van de gehele vordering, zoals die na wijziging van eis bij de rechtbank is geformuleerd, met een enkele herformulering. Ook de gevorderde dwangsom, in hoogte beperkt en gemaximeerd zoals hierna te melden, zal worden toegewezen.

4.De slotsom

4.1
De grieven in het principaal beroep slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Het incidenteel beroep faalt, ook grief 2, waarin de door de rechtbank uitgesproken compensatie van kosten wordt aangevallen.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Ebag Ede in de kosten van beide instanties veroordelen, evenals in de niet bestreden nakosten.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Scania Finance zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 77,75
- griffierecht
€ 619,--
subtotaal verschotten € 696,75.
salaris advocaat € 816,- (kort geding-tarief).
De kosten voor de procedure in hoger beroep (zowel in principaal als incidenteel beroep) aan de zijde van Scania Finance zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 82,54
- griffierecht
€ 718,-
subtotaal verschotten € 800,54.
- salaris advocaat € 2.148,- (2 punten x appeltarief II ad € 1.074,- per punt).

5.De beslissing

Het hof, recht doende in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Arnhem) van 9 september 2016 en doet opnieuw recht:
5.1
veroordeelt Ebag Ede om aan Scania Finance binnen 30 dagen na betekening van dit arrest:
a. afschrift te verschaffen van de volledige koopovereenkomst gedateerd 1 oktober 2015 tussen TB enerzijds en Ebag Ede en aan haar gelieerde vennootschappen anderzijds en van alle daaraan ten grondslag liggende en daaruit voortvloeiende schriftelijke gegevensdragers waaruit de afspraken tussen deze partijen verder blijken;
b. ter beschikking te stellen een volledige uiteenzetting, onderbouwd met schriftelijke bescheiden hoe de ontvangen koopsom uit de transactie met TB vervolgens is aangewend;
c. afschrift te verschaffen van alle grootboekrekeningen in haar administratie vanaf 1 januari 2015 tot 9 september 2016 die ten grondslag liggen aan:
-de post “Schulden aan- en vorderingen op Groepsmaatschappij” zoals weergegeven in de door Ebag Ede overgelegde (concept)balans 2015;
-de post Overige schulden en overlopende passiva, zoals weergegeven in de door Ebag Ede overgelegde (concept)balans 2015;
d. de kolommenbalans in haar administratie per 30 september 2015, per 31 december 2015 en van 9 september 2016;
e. alle crediteurenkaarten in haar administratie vanaf 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;
f. lijsten van alle openstaande crediteuren in haar administratie per 30 september 2015 en per 31 december 2015;
5.2
veroordeelt Ebag Ede om aan Scania Finance binnen 30 dagen na betekening van dit arrest alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen betreffende haar inkomens- en vermogenspositie en van alle voor verhaal vatbare goederen per 9 september 2016, waaronder begrepen:
- door Ebag Ede aangehouden rekeningen bij banken in Nederland en andere landen;
-vorderingen op bestuurders, gewezen bestuurders, aandeelhouders, gewezen aandeelhouders en verbonden vennootschappen;
-vorderingen op andere debiteuren;
5.3
veroordeelt Ebag Ede om aan Scania Finance een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag dat Ebag Ede niet voldoet aan de hiervoor onder 5.1 en 5.2 uitgesproken veroordelingen, totdat een maximum van € 100.000,- is bereikt;
5.4
veroordeelt Ebag Ede in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Scania Finance wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 696,75 voor verschotten en op € 816,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 800,54 voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
5.5
veroordeelt Ebag Ede in de nakosten, begroot op € 246,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval Scania Finance niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
5.6
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, I. Brand en M.G. van ‘t Westeinde en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2018.