ECLI:NL:GHARL:2018:9102

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
200.177.752
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en de afweging van belangen bij woningtoewijzing aan ex-gedetineerden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van een appellant die in eerste aanleg een verklaring voor recht had gevorderd tegen de Stichting Woongoed Zeist, de rechtsopvolger van de Stichting De Seyster Veste. De appellant, die meerdere keren was veroordeeld wegens ontucht met minderjarige jongens, had zich ingeschreven als woningzoekende en reageerde op een seniorenwoning die door Seyster Veste werd aangeboden. De verhuurder weigerde de woning aan hem toe te wijzen, wat leidde tot de rechtszaak. De appellant stelde dat deze weigering onrechtmatig was en dat zijn persoonlijke levenssfeer was geschonden.

Het hof oordeelde dat de verhuurder niet onrechtmatig handelde door de woning niet aan de appellant toe te wijzen. De verhuurder had bijzondere eisen gesteld aan het gedrag van de woningzoekende, wat inbreuk maakte op de persoonlijke levenssfeer van de appellant. Echter, het hof vond deze eisen gerechtvaardigd, gezien de achtergrond van de appellant en de belangen van de omwonenden. De appellant had in het verleden onherroepelijk veroordeeld geweest voor pedoseksuele handelingen, wat leidde tot onrust in de buurt. Het hof concludeerde dat de verhuurder rekening moest houden met de leefbaarheid van de buurt en de belangen van andere huurders.

De beslissing van het hof was dat de vorderingen van de appellant terecht waren afgewezen en dat hij in de kosten van de procedure in eerste aanleg moest worden veroordeeld. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en oordeelde dat de voorwaarden die door Seyster Veste aan de verhuur waren gesteld, proportioneel waren en niet onrechtmatig. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor woningcorporaties om een balans te vinden tussen de belangen van kwetsbare groepen en de leefbaarheid van de woonomgeving.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.177.752
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, 3767544)
arrest van 16 oktober 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. A.P. van Knippenbergh,
tegen:
de stichting
Stichting Woongoed Zeist
als rechtsopvolgster (na fusie) van de Stichting De Seyster Veste,
gevestigd te Zeist,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Seyster Veste,
advocaat: mr. G.J. Scholten.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 1 juli 2015 dat de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Utrecht) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 28 september 2015,
- het herstelexploot van 22 oktober 2015,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in het hoger beroep – samengevat – vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende, toewijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van Seyster Veste in de proceskosten van beide instanties.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1
[appellant] is meerdere malen veroordeeld wegens het plegen van ontucht met minderjarige jongens. Na het uitzitten van zijn gevangenisstraf heeft hij in diverse gemeenten tevergeefs getracht woonruimte te vinden. [appellant] leidde hierdoor gedurende enige tijd een zwervend bestaan.
3.2
Op 8 augustus 2012 heeft [appellant] zich als woningzoekende ingeschreven bij WoningNet. Medio april 2014 heeft hij gereageerd op een seniorenwoning aan de [adres] (hierna: de woning) die te huur werd aangeboden door Seyster Veste. Naar aanleiding van die reactie heeft een medewerker van Seyster Veste telefonisch contact met [appellant] opgenomen en hem meegedeeld dat de woning niet aan hem zou worden toegewezen.
3.3
Bij e-mail van 17 april 2014 heeft de gemachtigde van [appellant] aan Seyster Veste verzocht om een schriftelijke motivering voor de afwijzing. Hierop heeft Seyster Veste gereageerd bij brief van 23 april 2014 van haar gemachtigde. Inmiddels beschikt [appellant] over woonruimte in een andere gemeente.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat Seyster Veste onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de woning niet aan hem te willen verhuren om redenen die zijn gelegen in zijn persoon. Daarmee heeft de Seyster Veste een ongeoorloofde inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [appellant] en dient zij hem immateriële schade te vergoeden, aldus [appellant] .
4.2
De kantonrechter heeft bij vonnis van 1 juli 2015 de vorderingen afgewezen.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
In hoger beroep ligt de vraag voor of de Seyster Veste onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door de weigering om de woning aan hem te verhuren en/of door voorwaarden te stellen aan de eventuele verhuur van andere woonruimte aan [appellant] .
5.2
Bij memorie van antwoord is alsnog correspondentie overgelegd die de advocaten van partijen kort na het in het slot van rov 3.2 bedoelde telefoongesprek hebben gevoerd (producties 9 tot en met 13) en waarnaar in de processtukken meermalen is verwezen. Nu [appellant] niet op die producties heeft kunnen reageren, zal het hof uitsluitend letten op de inhoud daarvan die blijkt uit de eerdere processtukken.
5.3
Volgens [appellant] heeft Seyster Veste jegens hem onrechtmatig gehandeld door hem niet in aanmerking te laten komen voor de huur van de woning. [appellant] heeft toegelicht dat Seyster Veste hem telefonisch heeft laten weten dat hij daarvoor niet in aanmerking kwam in verband met zijn persoon, en dat zij daarna per brief onredelijke en disproportionele voorwaarden heeft gesteld door achtereenvolgens te verlangen: (a) geheimhouding, (b) een publicatieverbod, (c) intensieve begeleiding en (d) controle. Seyster Veste heeft aldus de door haar te leveren bemiddeling feitelijk gedwarsboomd, aldus nog steeds [appellant] .
5.4
Het hof neemt tot uitgangspunt dat Seyster Veste niet alleen tegenover de bewoners van haar huurwoningen de verplichting had zorg te dragen voor een leefbare woonomgeving (artikel 12a van het destijds van kracht zijn Besluit beheer sociale-huursector, hierna Bbsh (oud)), maar ook een taak had om personen uit kwetsbare groepen, zoals ex-gedetineerden, te huisvesten (artikel 12b Bbsh (oud)). In deze zaak manifesteert zich een spanning tussen beide taken van Seyster Veste. De stelling dat artikel 12a BBSH (oud) slechts ziet op bouwkundige maatregelen en verbetering van de leefomgeving en niet betrekking heeft op het voorkomen van spanningen tussen bewoners van de wijk is onjuist, omdat de zorg voor een leefbare woonomgeving ook daarop betrekking heeft.
5.5
Rechtsoverweging 4.2 van het bestreden vonnis houdt in:
De kantonrechter stelt voorop dat het [appellant] sinds het uitzitten van zijn gevangenisstraf in beginsel vrijstaat om zich te vestigen in de woonplaats van zijn keuze. Dit betekent echter niet dat een woningcorporatie gehouden is om iedere woning waar de belangstelling van [appellant] naar uit gaat aan hem te verhuren. Een woningcorporatie als de Seyster Veste dient bij de toewijzing van sociale huurwoningen immers zowel rekening te houden met het belang van [appellant] als woningzoekende als met het belang van de andere huurders in het complex en daarbuiten. Daarbij kan niet worden geabstraheerd van de persoon en achtergrond van [appellant] , vanwege de onrust die zijn aanwezigheid nu eenmaal oproept bij omwonenden. Een woningcorporatie moet een afweging maken tussen het belang van [appellant] bij geschikte woonruimte en het belang van omwonenden, hetgeen tot gevolg kan hebben dat de ene woning wel en de andere woning niet geschikt is voor toewijzing aan [appellant] . Voor zover [appellant] stelt dat er geen verschil is tussen hem en andere woningzoekenden gaat die stelling niet op. Het niet toewijzen van de woning aan de [adres] leidt op zichzelf dan ook niet tot het oordeel dat onrechtmatig is gehandeld ….
5.6
Het hof onderschrijft deze rechtsoverweging. [appellant] is het er niet mee eens dat Seyster Veste zich bij haar beslissing om de onderhavige woning niet aan hem te verhuren, heeft gebaseerd op zijn persoon, maar deze klacht faalt. Seyster Veste heeft geweigerd om hem de onderhavige woning te verhuren omdat de flatwoning deel uitmaakt van een complex dat in het verleden leefbaarheidsproblemen had zodat [appellant] vanwege zijn achtergronden beter niet in dit flatgebouw gehuisvest kon worden (zie par. 20 van de conclusie van antwoord). Het ligt voor de hand dat de persoonlijke eigenschappen van een huurder bepalend kunnen zijn voor een beslissing dat een bepaalde woning ‘passend’ is, of juist niet. Dat Seyster Veste bij haar beslissing met betrekking tot de onderhavige flatwoning geen rekening had mogen houden met persoonlijke eigenschappen van [appellant] , die landelijk bekend was als pedoseksueel, is daarom onjuist. Haar beslissing dat [appellant] en de flatwoning niet goed bij elkaar passen valt ook te rechtvaardigen vanwege de commotie in de buurt, die voorzienbaar was. Dergelijke commotie had zich immers al eerder voorgedaan nadat elders in Nederland aan [appellant] woningen waren aangeboden.
5.7
[appellant] stelt verder dat Seyster Veste onrechtmatig heeft gehandeld door aan de hand van het stellen van voorwaarden zijn grondrecht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer te schenden. Seyster Veste had het aanbieden van een huurovereenkomst niet afhankelijk mogen maken van zijn instemming met geheimhouding van zijn persoon, een publicatieverbod en het aanvaarden van intensieve begeleiding en van controle. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert, behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond (HR 18 april 2014, ECLI:NL: HR:2014:942). Of zulk een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval, door tegen elkaar af te wegen enerzijds de ernst van de inbreuk en anderzijds de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend.
5.8
Naar het oordeel van het hof heeft Seyster Veste inbreuk gemaakt op [appellant] grondrecht, mede doordat zij haar bereidheid om woonruimte aan [appellant] ter beschikking te stellen afhankelijk maakte van inperkingen van het door [appellant] genoemde recht. Zij beroept zich op feiten en omstandigheden die deze inbreuk rechtvaardigen.
5.9
Gezien de moeizame relatie tussen de reclassering en [appellant] en het gebrek aan medewerking door [appellant] aan het door de reclassering uit te voeren, waardoor het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf alsnog geheel ten uitvoer is gelegd, komen de voorwaarden die Seyster Veste ter zake van toezicht en begeleiding stelde aan het aangaan van een huurovereenkomst proportioneel voor. Hetzelfde geldt voor de voorwaarden om de woonplaats geheim te houden en de publiciteit niet te zoeken, welke laatste voorwaarden ook in het belang zijn van [appellant] , die immers heeft gesteld dat bekendheid van zijn woonplaats leidt tot onrust in de buurt. De door Seyster Veste gestelde voorwaarden vormen een rechtvaardiging van de inbreuk op [appellant] persoonlijke levenssfeer, waardoor zij niet onrechtmatig zijn. Ook in dit opzicht was er geen sprake van onrechtmatig handelen.
5.1
Uit het vorenstaande blijkt dat de vorderingen van [appellant] terecht zijn afgewezen en dat hij terecht in de kosten van de procedure in eerste aanleg is veroordeeld.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de Seyster Veste zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 711,00
- salaris advocaat € 1.074,00 (1 punt x tarief II)

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Utrecht (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) van 1 juli 2015;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Seyster Veste vastgesteld op € 711,00 voor verschotten en op € 1.074,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, F.J. de Vries en J.G.J. Rinkes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2018.