ECLI:NL:GHARL:2018:9079

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
200.187.325/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslevering in civiele procedure over schade door siliconenverontreiniging

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] h.o.d.n. Yachtpainting tegen [geïntimeerde] h.o.d.n. Poetsbedrijf Quality Cars. De zaak betreft een civiele procedure waarin [appellant] schadevergoeding eist wegens vermeende schade aan een schip door siliconenverontreiniging. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 19 december 2017 [appellant] opgedragen bewijs te leveren van feiten die aantonen dat [geïntimeerde] het schip heeft behandeld met een siliconenhoudend middel, genaamd Supershine Carpolish.

Tijdens de bewijslevering zijn getuigen gehoord, waaronder de leverancier van [geïntimeerde] en de gebroeders [D], die normaal gesproken het polijst- en poetswerk aan de schepen verrichten. Ondanks sterke aanwijzingen dat de verontreiniging te herleiden is naar het gebruik van Supershine, heeft het hof geconcludeerd dat het bewijs niet is geleverd. [geïntimeerde] heeft verklaard dat hij het schip niet in de was heeft gezet, maar alleen heeft gepolijst met een middel dat geen siliconen bevat. De echtgenote van [geïntimeerde] bevestigt deze verklaring.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om de stellingen van [appellant] te onderbouwen. De grieven van [appellant] kunnen daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 16 oktober 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.187.325/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 3161865 CV EXPL 14-6779)
arrest van 16 oktober 2018
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. [appellant] Yachtpainting,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. N.P.H. Vissers, kantoorhoudend te Leusden,
tegen
[geïntimeerde] h.o.d.n. Poetsbedrijf Quality Cars,
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. S. Veenstra, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 19 december 2017 over.
1.2
In dit tussenarrest heeft het hof [appellant] opgedragen bewijs te leveren van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat [geïntimeerde] het schip
[B]heeft behandeld met
Supershine Carpolishof een ander siliconenhoudend middel.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 april 2018,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 mei 2018,
- de memorie na enquête van [appellant] ,
- de memorie na getuigenverhoor/memorie na enquête en contra-enquête van [geïntimeerde] ,
- de antwoordmemorie van [appellant] ,
- de antwoordmemorie na enquête van [geïntimeerde] .
1.4
Vervolgens hebben partijen opnieuw de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof weer arrest bepaald.

2.De beoordeling van de bewijslevering

2.1
Het hof stelt bij de verdere beoordeling als vaststaand voorop dat de schade aan de “ [C] ” is ontstaan door siliconenverontreiniging. De gebroeders [D] , die normaal gesproken het polijst- en poetswerk aan de schepen verrichtten, waren daarvoor indertijd niet beschikbaar. De situatie week daarmee op dat moment in zoverre van de gebruikelijke gang van zaken af, dat niet [D] maar [geïntimeerde] voor het polijst- en (of) poetswerk werd ingezet. Het enige schip in de loods naast het aangetaste schip, was de
[B]en het COT heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat de wax op de buitenromp van dat schip naar alle waarschijnlijkheid afkomstig is van Supershine Carpolish, dat siliconen bevat. Er zijn dus sterke aanwijzingen voor dat de verontreiniging is terug te voeren op het gebruik van Supershine bij het in de was zetten van de
[B].
2.2
Het hof heeft tijdens het wijzen van het arrest van 19 december 2017 desalniettemin onvoldoende reden gezien om voorshands van de juistheid van de stellingen van [appellant] uit te gaan, onder meer omdat [geïntimeerde] beweerde het middel Supershine niet te gebruiken. Als getuige heeft [E] - zijn vaste leverancier - inmiddels echter verklaard dat hij dit middel wel aan [geïntimeerde] heeft verkocht. Dat wordt onderschreven door de gebroeders [D] , die hebben verklaard dat [E] dat tegenover hen heeft bevestigd. Gelet daarop zal het hof hierna de bewering van [geïntimeerde] dat hij het middel Supershine (helemaal) niet gebruikt voor onjuist houden.
2.3
Met het voorgaande is het opgedragen bewijs echter niet alsnog geleverd. [geïntimeerde] heeft namelijk ook verklaard dat hij de
[B]weliswaar heeft gepolijst (met Perfect Compound, dat geen siliconen bevat), maar dat hij dat schip niet in de was heeft gezet. Zijn echtgenote bevestigt dat: "Ik heb mijn man geholpen bij het polijsten van het schip
[B]. Wij hebben daarbij het middel Perfect Compound gebruikt... In ieder geval hebben wij het schip niet in de was gezet. Op zich komt dat wel voor, maar [appellant] wilde dat wij het schip alleen zouden polijsten".
2.4
Deze verklaringen sluiten aan bij wat [geïntimeerde] ter comparitie in eerste aanleg al heeft verklaard: "Het schip is niet in de was gezet, omdat [appellant] nog een spotrepair moest uitvoeren. Er moesten nog plekjes hersteld worden. Het zou mogelijk kunnen zijn dat er nog een oude waslaag op het schip aanwezig was." Het sluit ook aan bij de formulering van de opdracht in de nota van [geïntimeerde] (productie 1 bij inleidende dagvaarding), waarin slechts wordt gesproken over 'het polijsten van romp' en niet ook over waxen.
2.5
Geconfronteerd met de getuigenverklaringen van [geïntimeerde] en zijn vrouw, heeft [appellant] hun lezing bestreden: "De opdracht aan [geïntimeerde] was polijsten/waxen. Dat gaat altijd samen. Je maakt bij het polijsten namelijk kleine krasjes, en je moet de verflaag van het schip daarna conserveren met de wax: je moet hem afsluiten." Ook daarmee is echter nog niet gegeven dat het [geïntimeerde] en zijn vrouw zijn geweest die de
Nordlicht IIhebben gewaxt. Dat is namelijk alleen aannemelijk, wanneer hun lezing van de gang van zaken als ongeloofwaardig terzijde moeten worden geschoven. Daar bestaat onvoldoende aanleiding voor, ook al blijkt het in de procedure volgehouden standpunt onjuist te zijn dat [geïntimeerde] Supershine niet gebruikt. Beslissend is, of ze dat in dit geval gedaan hebben, en daarvan is geen direct bewijs voorhanden. Hieraan kan niet afdoen dat beide getuigen er bij bliijven dat zij niet zijn uitgenodigd voor de expertise die [appellant] heeft laten uitvoeren, terwijl uit hun eigen reactie op de overgelegde uitnodiging per e-mail blijkt dat dat onjuist is. Dat feit (en de algemene betwisting in de processtukken van het gebruik van Supershine) noopt weliswaar tot terughoudendheid bij de weging van de verklaringen van het echtpaar [geïntimeerde] , het kan niet de vergaande conclusie dragen dat aan hun beider verklaringen over de strekking van de gegeven opdracht geen enkel geloof kan worden gehecht.
2.6
Al met al kan het hof niet uitsluiten dat een andere partij de
[B]uiteindelijk in de was heeft gezet (en daarbij waarschijnlijk Supershine heeft gebruikt). Het opgedragen bewijs kan daarom niet geleverd worden geacht. De grieven kunnen dus niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Dat vonnis zal worden bekrachtigd, onder veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep (tariefgroep II, 3,5 punten).

3.De beslissingHet hof, rechtdoende in hoger beroep:

bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van
12 augustus 2015 en 4 november 2015;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 314,- voor verschotten en op € 3.759,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze uitspraak ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. M.M.A. Wind en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
16 oktober 2018.