In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de werking van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 14 augustus 2018 aan de moeder vervangende toestemming verleend om hun kind in te schrijven op een basisschool, en deze beslissing was uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vader, die het niet eens was met deze beslissing, heeft een verzoek tot schorsing ingediend.
Tijdens de mondelinge behandeling op 27 september 2018 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vader heeft zijn verzoek tot schorsing gemotiveerd, terwijl de moeder verweer heeft gevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in haar beschikking geen expliciete motivering heeft gegeven voor de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar dat er impliciet een belangenafweging heeft plaatsgevonden.
Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de vader niet heeft aangetoond dat er sprake is van een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak. Daarom heeft het hof het verzoek van de vader om schorsing afgewezen. Tevens heeft het hof de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De GI is in deze zaak als informant aangemerkt en heeft geen verweer gevoerd.
De beslissing van het hof is op 11 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken, waarbij de rechters H. Phaff, J.B. de Groot en R. Feunekes betrokken waren.