Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de biologische vader, verzoeker, in zijn verzoek tot omgang met zijn kind, geboren uit een affectieve relatie met de moeder. De verzoeker heeft zijn kind niet erkend en de moeder oefent alleen het gezag uit. De rechtbank Midden-Nederland heeft in een eerdere beschikking op 15 september 2017 het verzoek van de verzoeker tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen. De verzoeker is in hoger beroep gegaan en vraagt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen.
De moeder verzet zich tegen het verzoek van de verzoeker en vraagt het hof om hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep, dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep beoordeeld en de argumenten van beide partijen gewogen. De verzoeker stelt dat hij een nauwe persoonlijke betrekking heeft met zijn kind, maar de moeder betwist dit en stelt dat de verzoeker geen interesse heeft getoond in de zwangerschap en de opvoeding van het kind.
Het hof concludeert dat de verzoeker niet voldoende heeft aangetoond dat er naast het biologisch vaderschap sprake is van bijkomende omstandigheden die een nauwe persoonlijke betrekking met het kind rechtvaardigen. De grieven van de verzoeker falen, en het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland.