ECLI:NL:GHARL:2018:8842

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
200.212.794/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over oplevering huurwoning na ontruiming en de aanwezigheid van een boobytrap van fecaliën

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil tussen een verhuurder en huurders over de oplevering van een huurwoning na ontruiming. De verhuurder, [appellant], had de huurders, [geïntimeerden] c.s., op basis van een mondelinge huurovereenkomst in zijn woning laten verblijven. Na een conflict over de huurovereenkomst en een kort geding, verlieten de huurders de woning op 1 juni 2015. Bij inspectie van de woning door de verhuurder en een getuige op dezelfde dag, werd de woning in een zeer slechte staat aangetroffen, met onder andere schade aan de keuken en een 'boobytrap' van uitwerpselen op zolder. De verhuurder vorderde schadevergoeding voor de geleden schade, die door de rechtbank gedeeltelijk werd toegewezen. In hoger beroep voerde de verhuurder aan dat de schadevergoeding te laag was en dat de huurders verantwoordelijk waren voor de boobytrap. Het hof oordeelde dat de huurders de schade aan de woning en de boobytrap niet voldoende hadden betwist. Het hof stelde vast dat de huurders de woning in een slechtere staat hadden achtergelaten dan deze was bij aanvang van de huurovereenkomst. De vorderingen van de verhuurder werden in grote lijnen toegewezen, met uitzondering van enkele posten die het hof niet aannemelijk achtte. De huurders kregen de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren tegen de stelling dat zij verantwoordelijk waren voor de boobytrap.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.212.794/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/148161 / HA ZA 16-99)
arrest van 9 oktober 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.L. van Onna, kantoorhoudend te Franeker,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. H.A. van Beilen, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
24 februari 2016 en van 21 december 2016 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 15 maart 2017;
- het comparitie-arrest van 16 mei 2017;
- het proces-verbaal van de comparitie d.d. 15 november 2017;
- de memorie van grieven d.d. 9 januari 2018 met producties;
- de memorie van antwoord/tevens van incidenteel hoger beroep (met producties);
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in het (principaal) hoger beroep - kort samengevat - dat het hof het vonnis van 21 december 2016 vernietigt en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellant] alsnog volledig toewijst conform het verstekvonnis van 24 februari 2016, met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de kosten van de procedure, waaronder begrepen het nasalaris.
2.4
[geïntimeerden] c.s. vorderen in het incidenteel hoger beroep - kort samengevat - dat het hof de vordering van [appellant] alsnog integraal afwijst, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in beide instanties, inclusief de verstekprocedure, en met veroordeling van [appellant] om aan [geïntimeerden] c.s. terug te betalen al hetgeen [geïntimeerden] c.s. hebben voldaan ter uitvoering van het vonnis van 21 december 2016.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten, waarbij het hof opmerkt dat [appellant] zich beroepen heeft op de strafrechtelijke veroordeling in eerste aanleg van [geïntimeerde1] hierna vermeld onder 3.4 die verder door [geïntimeerde1] niet is betwist - en het hof ambtshalve bekend is met het veroordelend arrest in hoger beroep.
3.1
Op 1 oktober 2014 hebben [geïntimeerden] c.s. op basis van een met [appellant] mondeling gesloten huurovereenkomst hun intrek genomen in een [appellant] in eigendom toebehorende woning, staande en gelegen aan de [a-straat 1] te [C] (hierna te noemen: de woning). Tot het gehuurde behoorde eveneens een garage. Tevens bevonden zich op het erf twee schuurtjes die niet aan [geïntimeerden] c.s. waren verhuurd. Bij aanvang van de huurovereenkomst is geen beschrijving gemaakt van het gehuurde.
3.2
Omstreeks november 2014 is er tussen partijen een geschil ontstaan, als gevolg van de weigering van [geïntimeerden] c.s. om een zogenoemde huurovereenkomst Leegstandwet te ondertekenen. [appellant] had de woning te koop staan.
3.3
[geïntimeerden] c.s. hebben op 22 februari 2015 een mail aan de advocaat van [appellant] gezonden met de volgende slotzin:
“Het kan natuurlijk niet zo zijn dat als wij er uit moeten, hij het daarna niet weer kan verhuren dat zullen wij zeker tegenhouden”.
3.4
[geïntimeerde1] is bij arrest van dit hof van 8 augustus 2016 veroordeeld omdat hij op 9 maart 2015 te [C] [appellant] heeft bedreigd met een luchtbuks en [appellant] de woorden
"ik weet dat je aan je ene oog bent geopereerd maar ik schiet zo het andere oog ook kapot" heeft toegevoegd.
3.5
Ook is [geïntimeerde1] op 8 april 2016 door de politierechter te Leeuwarden veroordeeld wegens smaad gepleegd op 16 mei 2015, omdat hij beledigende teksten betrekking hebbende op [appellant] op en nabij de gehuurde woning had geplaatst.
3.6
Aan de huurovereenkomst is een einde gekomen naar aanleiding van een door [appellant] aanhangig gemaakt kort geding. In het kader van een schikking ter zitting van 19 mei 2015 zijn partijen onder meer overeengekomen dat [geïntimeerden] c.s. per 1 juni 2015 de woning zouden verlaten en achterstallige huurpenningen zouden voldoen.
3.7
Op 9 mei 2015 heeft [appellant] aangifte gedaan van diefstal van goederen uit de bij de woning behorende bijgebouwen.
3.8
[geïntimeerden] c.s. hebben in de nacht van 31 mei op 1 juni 2015 de sleutel van de woning in de brievenbus van de woning gedaan.
3.9
[appellant] heeft op 1 juni 2015 overdag de woning samen met [D 1] geïnspecteerd, in afwezigheid van [geïntimeerden] c.s.
3.1
Op 2 juni 2015 heeft [D 1] ten behoeve van [appellant] een offerte gemaakt voor het plaatsen van zestien raamblinden ad € 5.487,55 inclusief BTW.
3.11
Op 4 juni 2015 heeft [appellant] aangifte gedaan van vernieling aan de woning en verduistering/diefstal van goederen uit de woning en de bij de woning behorende bijgebouwen. In deze aangifte staat onder andere het volgende:
Op (...) 1 juni 2015 ben ik samen met de aannemer de heer [D 1] naar mijn woning gegaan (...). Toen we daar aankwamen was het in de woning in grote ravage. De aanrechtkastjes, de oven en de afwasmachine waren dicht gekit met siliconenkit. Het hele huis rook heel erg naar urine en poep. (...) Toen ik het huis doorlopen had en op de zolder wilde gaan kijken (...) ontdekte ik dat er een plastic vuilnisbak van 60 liter net naast het luik stond met daarin poep en urine. Zodra ik het luik opendeed viel de inhoud van deze vuilnisbak (...) naar beneden. Ik heb deze inhoud kunnen ontwijken, maar de poep en urine zat overal. Ook waren de luxaflexen onbruikbaar gemaakt omdat de touwtjes doorgeknipt waren. Tevens waren alle kabels, telefoon, televisieantenne en de router (...) meegenomen. Deze waren mijn eigendom. De satellietschotel die (...) stond in de tuin is ook weggenomen. Tevens waren alle houten (...) raamluiken, in totaal 16 stuks, (...) weggenomen. (...) Tevens zag ik dat de “Te koop” borden (...) waren weggenomen. Er zaten allemaal spreuken op de ramen met de tekst: anti semitist en dergelijke. Ik overhandig u een lijst met alle goederen die opgeslagen waren in de bijgebouwen en die mijn eigendom waren. (...) Deze goederen zijn weggenomen vanuit de slotvast afgesloten bijgebouwen waar (...) [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] geen toegang en sleutels van hadden (...).
3.12
In een door [appellant] overgelegde op 25 september 2015 opgestelde verklaring van [D 1] , die samen met [appellant] de woning op 1 juni 2015 heeft bezocht, staat onder meer het volgende:
De woning zag er zeer vies en smerig uit met de nodige vernieling op de begane grond en de verdieping. (...) De wc was een grote smeerboel evenals de hal met beschadigingen aan verfwerk enz. In de kamer waren alle bedieningskoorden van de (...) zonneschermen (...) doorgesneden en/of afgeknipt zodat deze compleet vernieuwd moesten worden. Het muurwerk in de kamer moest door beschadigingen bijna geheel hersteld worden (saus en schilderwerk). Van de (...) keuken waren de (...) oven, koelkast, magnetron en wasmachine geheel vastgekit met (...) kit, welke zonder de toestellen te beschadigen niet of moeilijk te verwijderen waren. De keuken is gedateerd zodat losse onderdelen moeilijk of niet te vervangen waren. (...) De verdieping was eveneens een grote vieze smeerboel met op het luik een aangebrachte kuip (...) welke gevuld was met uitwerpselen en urine welke (...) bijna geheel over de houten vloer uitliep en tot gevolg had dat de betimmeringen (...) grotendeels vervangen moesten worden.
3.13
[appellant] heeft de woning op 2 februari 2016 geleverd aan de kopers ervan, die de woning hebben gekocht voor een bedrag van € 275.000,-.
3.14
Op 24 augustus heeft [appellant] een bedrag van € 5.000,- betaald aan [D 1] ter zake van het leveren en plaatsen van raamblinden en een bedrag van € 145,20 aan de besloten vennootschap Deuren Service Noord B.V. ter zake van het herstellen van de aandrijving van de garagedeur.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd dat [geïntimeerden] c.s. worden veroordeeld tot vergoeding van de door [appellant] geleden schade, begroot op
vastkitten bediening garagedeur ad € 695,75;
vastkitten keukendeurtjes, afwasmachine en oven ad € 11.832,00;
sloop-, reparatie en schilderwerk ad € 4.948,90;
schade als gevolg van inbraak ad € 2.732,48;
weggenomen goederen ad € 9.000,00;
vervangen raamblinden ad € 5.487,55.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 21 december 2016 de schadeposten getoetst aan artikel 7:224 BW en de vorderingen sub a en b en c gedeeltelijk toegewezen, respectievelijk tot een bedrag van € 145,20, € 1.183,20 en € 2.474,45. De overige vorderingen heeft de rechtbank afgewezen, zodat derhalve een totaalbedrag van € 3.802,85 is toegewezen.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

De omvang van het geschil in hoger beroep
5.1
[appellant] heeft vier, romeins genummerde, grieven voorgedragen. Grief I richt zich tegen het bedrag dat de rechtbank terzake de vordering sub b heeft toegewezen. Grief II betreft de vordering sub c en grief III de vordering sub f. Grief IV ten slotte ziet op de compensatie van de proceskosten.
[geïntimeerden] c.s. hebben in incidenteel appel eveneens vier, arabisch genummerde, grieven voorgedragen. Grief 1 betreft de vordering sub a, grief 2 de vordering sub b, grief 3 de vordering sub c en grief 4 betreft wederom de compensatie van proceskosten. Het hof stelt derhalve vast dat de vorderingen sub d en e in appel niet langer aan de orde zijn. Het hof zal de overige onderdelen successievelijk bespreken.
Het beoordelingskader
5.2
De rechtbank heeft de vorderingen beoordeeld tegen het licht van artikel 7:224 lid 2 BW. Tegen dat beoordelingskader hebben partijen geen grieven gericht. Het hof acht dit beoordelingskader, in ieder geval voor de vorderingen onder a, b en f terecht en zal ook daarvan uitgaan bij de beoordeling van die vorderingen. Uit die bepaling volgt dat - nu in deze procedure vaststaat dat geen beschrijving is opgemaakt bij het begin van de huurovereenkomst - sprake is van een weerlegbaar vermoeden dat [geïntimeerden] c.s. het gehuurde in de zelfde staat hebben ontvangen zoals het was bij het einde van de huurovereenkomst.
De vordering sub f heeft betrekking op de schade als gevolg van de op het zolderluik geplaatste “boobytrap van uitwerpselen”. Die vordering zal het hof beoordelen aan de hand van de criteria voor schadevergoeding na onrechtmatige daad.
De garagedeur
5.3
In de procedure staat vast de elektrische bediening van de garagedeur bij het einde van de huurovereenkomst was dichtgekit. [geïntimeerden] c.s. stellen dat dit al zo was bij het aangaan van de huurovereenkomst en dat [appellant] dit zelf had gedaan. Het hof is van oordeel dat [appellant] het wettelijk vermoeden dat de garagedeur bij het aangaan van de huurovereenkomst al was dichtgekit op voldoende wijze heeft weerlegd door aan te tonen dat hij de aandrijving in augustus 2014 - derhalve zeer kort voor de aanvang van de huurovereenkomst - heeft vernieuwd voor een bedrag van € 695,75 waarvoor een factuur van 27 augustus 2014 is overgelegd. De stelling van [geïntimeerden] c.s. dat [appellant] deze aandrijving vervolgens welbewust zou hebben vernield is in het geheel niet plausibel. De herstelkosten van de elektrische bedrijving hebben € 145,20 inclusief btw bedragen. Dit bedrag is verder in appel niet aangevochten. Het hof verwerpt de
grief 1in incidenteel appel.
De schade aan de keuken
5.4
Dat de oven en de afwasmachine bij het einde van de huurovereenkomst waren dichtgekit, staat niet ter discussie. [geïntimeerden] c.s. stellen wederom dat [appellant] dit zelf had gedaan voor aanvang van de huurovereenkomst. Ook in dit geval acht het hof door [appellant] afdoende weerlegd dat deze situatie al bestond bij aanvang van de huurovereenkomst. Het hof betrekt daarbij hetgeen hiervoor over de garagebediening is overwogen. Daarbij komt dat [geïntimeerden] c.s. enerzijds stellen geen behoefte te hebben gehad om de keukenapparatuur te gebruiken en daarom ook niet over het dichtkitten te hebben geklaagd en anderzijds stellen dat zowel de oven als de afwasmachine met enige kracht geopend konden worden en dat de kit eenvoudig met kitverwijderaar kon worden verwijderd. Die stellingen zijn niet geheel congruent. Een bewijsaanbod zijdens [geïntimeerden] c.s. dat de keukenapparatuur al was dichtgekit toen zij de woning betrokken, ligt niet voor.
5.5
[geïntimeerden] c.s. stellen dat voor het verwijderen van de kit niet meer nodig was dan een flesje kitverwijderaar van € 7,99 en dat zij hoogstens tot betaling van dat bedrag veroordeeld kunnen worden. Het hof verwerpt dat standpunt, dat gebaseerd is op HR 27 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2790 (Van der Meer/Beter Wonen). Het gaat hier niet om normale oplevergebreken, maar om moedwillig aangebrachte beschadigingen aan het gehuurde. Het hof verwerpt, gelet op het bepaalde in artikel 6:83 BW, het betoog van [geïntimeerden] c.s. dat bij het ontbreken van een ingebrekestelling [appellant] geen recht op schadevergoeding heeft. Het hof acht niet aannemelijk gemaakt dat de kit spoorslags is verdwenen bij besprenkeling met de klaarblijkelijk goedkoopste kitverwijderaar die op de markt te krijgen is. Dat daarvoor ook het nodige schuur- en poetswerk noodzakelijk was, acht het hof voldoende aannemelijk.
Aan de andere kant acht het hof niet door [appellant] aannemelijk gemaakt dat om de kit te verwijderen maar liefst 594 uur nodig was. De rechtbank heeft de schade begroot op 10% van de kosten van een nieuwe keuken. Het hof acht met [geïntimeerden] c.s. dit niet een juiste maatstaf. Het hof begroot het verwijderen van de kit op de kosten van de door [appellant] aangeschafte kitverwijderaar ad € 28,49 en een bedrag van € 400,- aan arbeidsloon als vergoeding voor de tijd die het [appellant] heeft gekost om de kit te verwijderen.
5.6
In zoverre slaagt grief 2 en faalt grief I.
De raamblinden
5.7
Vast staat dat de woning bij aanvang van de huur voorzien was van blinden en dat blinden bij de oplevering ontbraken. [geïntimeerden] c.s. stellen dat [appellant] zelf de blinden in november 2014 had weggehaald, hetgeen [appellant] heeft betwist. Voor deze stelling van [geïntimeerden] c.s. ligt echter geen bewijsaanbod voor. Weliswaar bieden zij aan de getuige [D 2] te horen die zou kunnen verklaren dat ten tijde van de verhuizing van [geïntimeerden] c.s. uit de woning er geen raamblinden aanwezig waren, doch daaruit volgt geenszins dat [appellant] deze blinden zelf zou hebben opgehaald. Dat de blinden op 1 juni 2015 niet meer aanwezig waren, staat immers niet ter discussie. [geïntimeerden] c.s. zijn dan ook gehouden tot vergoeding van de schade aan het gehuurde vanwege het ontbreken van de raamblinden.
5.8
[appellant] heeft een offerte voor nieuwe blinden van [D 1] overgelegd en een daarmee min of meer corresponderende betaling aan [D 1] op 24 augustus 2015 van € 5.000,- overgelegd. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat de kosten van vervanging van de bij oplevering ontbrekende raamblinden op dat bedrag kunnen worden gesteld.
5.9
Grief III slaagt.
De boobytrap van fecaliën
5.1
[geïntimeerden] c.s. betwisten in hoger beroep dat sprake is geweest van een emmer met uitwerpselen en urine die zodanig op zolder was geplaatst dat deze bij opening van het luik naar de zolder om zou vallen. Het hof acht op grond van de onder 3.11 geciteerde aangifte van [appellant] en de onder 3.12 aangehaalde verklaring van [D 1] voldoende aannemelijk dat van een dergelijke onsmakelijke boobytrap sprake is geweest, behoudens door [geïntimeerden] c.s. te leveren tegenbewijs.
5.11
Het plaatsen van een dergelijke boobytrap bij ontruiming van een gehuurde woning acht het hof onrechtmatig tegenover de verhuurder of anderen die nadien de zolder moeten betreden. De rechtbank heeft de in eerste aanleg door [geïntimeerden] c.s. geopperde veronderstelling verworpen dat wellicht een derde deze boobytrap zou hebben geplaatst, nu daarvoor elk aanknopingspunt ontbreekt. In hoger beroep hebben [geïntimeerden] c.s. uitsluitend ontkend dat zij voor de boobytrap verantwoordelijk zijn, zo deze heeft bestaan. Zij mogen ook desgewenst tegenbewijs leveren dat zij niet voor het plaatsen van deze boobytrap verantwoordelijk zijn.
5.12
De rechtbank heeft de kosten gemoeid met het opruimen van de troep en het vervangen van aangetaste betimmeringen/ verfwerk vastgesteld op € 2.474,75, zijnde de helft van een door [D 1] uitgebrachte offerte. [appellant] stelt de schade zelf te hebben hersteld. [appellant] acht dit bedrag te laag en [geïntimeerden] c.s. vinden het te veel. Het hof verwerpt het betoog van [geïntimeerden] c.s. dat [appellant] hen voor het opruimen van de viezigheid eerst in gebreke had dienen te stellen. Het plaatsen van een dergelijke boobytrap is onrechtmatig en op grond van artikel 6:83 sub b BW treedt bij een verbintenis voortvloeiende uit een onrechtmatige daad verzuim zonder ingebrekestelling in.
Het hof stelt vast dat [geïntimeerden] c.s. de begrote materiaalkosten voor het noodzakelijke herstel - uitgaande van de aanwezigheid van de boobytrap - ad € 520,- ex btw niet hebben aangevochten. Dat het schoonmaken en het verwijderen van schrootjes en plafonddelen die besmeurd waren geraakt met fecaliën arbeidstijd is gemoeid, acht het hof ook voldoende aannemelijk. Het hof begroot de totale kosten van herstel in eigen beheer als door [appellant] verricht op € 2.000,-, tenzij [geïntimeerden] c.s. alsnog slagen in het tegenbewijs.
De proceskosten in eerste aanleg
5.13
Het hof acht, ongeacht de uitkomst van de hiervoor weergegeven bewijsopdracht, de proceskostencompensatie in eerste aanleg juist, nu de beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld. De grieven IV en 4 falen.
De slotsom
5.14
Op grond van het vorenstaande moeten [geïntimeerden] c.s. aan [appellant] de volgende bedragen betalen:
€ 145,20 voor de garagedeur;
€ 428,49 voor de keuken;
€ 5.000 voor de raamblinden.
5.15
Daarnaast dienen zij nog € 2.000,-- te betalen voor de schade aangericht door de boobytrap, tenzij zij slagen in het leveren van tegenbewijs dat geen boobytrap op zolder was geplaatst dan wel dat [geïntimeerden] c.s. daarvoor niet verantwoordelijk zijn. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen opdat [geïntimeerden] c.s. zich uit laat of zij daadwerkelijk dit bewijs wenst te leveren onder opgave van de daartoe te horen getuigen.
5.16
Het hof zal elke verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [geïntimeerden] c.s. toe tot het onder 5.15 vermelde bewijs;
bepaalt dat, indien [geïntimeerden] c.s.
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wensen te leveren, zij die stukken op de roldatum 6 november 2018 in het geding dienen brengen;
bepaalt dat, indien [geïntimeerden] c.s. dat bewijs (ook) door middel van getuigen wensen te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. J.H. Kuiper, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen in bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [geïntimeerden] c.s. het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal/zullen opgeven op de
roldatum6 november 2018, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [geïntimeerden] c.s. overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat, in het geval er getuigen worden voorgebracht, partijen samen met hun advocaten bij het verhoor van de getuigen aanwezig zullen zijn om partijen zelf zo nodig nadere inlichtingen te laten geven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. D.H. de Witte en mr. M. Willemse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
9 oktober 2018.