ECLI:NL:GHARL:2018:8809

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
18/00058
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ontvankelijkheid van bezwaarschriften tegen WOZ-beschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 18 december 2017 de heffingsambtenaar had veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en het griffierecht te vergoeden. De heffingsambtenaar had eerder de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 298.000 en had belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Belanghebbende had twee verschillende gemachtigden, [A] van [B].nl en [C] van [D], die beiden bezwaar maakten tegen dezelfde aanslag. De rechtbank oordeelde dat het tweede bezwaar van [C] als aanvulling op het eerste bezwaar van [A] moest worden beschouwd, maar dat de intrekking van het eerste bezwaar door [A] niet ongedaan kon worden gemaakt omdat dit buiten de bezwaartermijn gebeurde. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar de intrekking van het bezwaar niet als ondubbelzinnig had mogen aanmerken, gezien de omstandigheden dat er twee bezwaarschriften waren ingediend door verschillende gemachtigden. Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond en wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar voor een behandeling van het bezwaar in de stand waarin de bezwaarfase zich op 26 mei 2017 bevond. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00058
uitspraakdatum: 9 oktober 2018
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2017, nummer AWB 17/3773, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
Tribuut(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2016, voor het jaar 2017 vastgesteld op € 298.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat het griffierecht aan belanghebbende wordt vergoed.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Het aanslagbiljet waarin de beschikking en aanslag zijn verenigd is gedagtekend 30 april 2017.
2.2.
Op 1 mei 2017 heeft [A] van [B] .nl namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking en aanslag (hierna ook: het eerste bezwaar). Bij dat bezwaarschrift is een op 29 april 2017 door belanghebbende ondertekende volmacht gevoegd, waarin “ [A] [B] .nl” wordt gemachtigd belanghebbende te vertegenwoordigen in - onder meer - “alle aangelegenheden aangaande de aanslag lokale belastingen alsmede de daarop vermelde WOZ beschikking(en)”, waaronder begrepen het maken van bezwaar. De volmacht voorziet in een recht van substitutie en houdt onder meer in dat een aanhangig bezwaar kan worden ingetrokken.
2.3.
Op 4 mei 2017 heeft [C] van [D] (hierna: [C] ( [D] )) namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking en aanslag (hierna ook: het tweede bezwaar). Bij dat bezwaarschrift is een op 3 mei 2017 door belanghebbende ondertekende volmacht gevoegd, waarin onder andere [C] wordt gemachtigd belanghebbende te vertegenwoordigen in - onder meer - “alle aangelegenheden aangaande de aanslag lokale belastingen alsmede de daarop vermelde WOZ beschikking(en)”, waaronder begrepen het maken van bezwaar. Deze volmacht voorziet eveneens in een recht van substitutie.
2.4.
Op 26 mei 2017 heeft de heffingsambtenaar van [B] .nl een mail ontvangen met daarbij gevoegd een lijst met intrekkingen betreffende meerdere aanhangige bezwaarprocedures van verschillende personen. Op die lijst staat de naam van belanghebbende, onder vermelding van zijn adresgegevens en het aanslagbiljetnummer.
2.5.
Na hieraan te zijn herinnerd, heeft de heffingsambtenaar bij brief van 29 juni 2017 de ontvangst van het tweede bezwaar bevestigd. De heffingsambtenaar geeft in de brief te kennen dat belanghebbende reeds op 1 mei 2017 via een andere gemachtigde bezwaar heeft gemaakt en dat het door [C] ( [D] ) ingediende bezwaarschrift niet in behandeling zal worden genomen, aangezien het niet mogelijk is om tweemaal bezwaar te maken tegen dezelfde aanslag.
2.6.
Eveneens op 29 juni 2017 heeft belanghebbende aan de heffingsambtenaar een mail gestuurd die, voor zover van belang, luidt als volgt:
“Ik kreeg net een tel. van [D] ; er is iets mis gegaan. Het bleek dat [B] .nl ook kontakt met u heeft gehad. Ik heb de machtiging bij [B] per abuis afgegeven in de veronderstelling dat het een en dezelfde was; ik heb de machtiging bij hun ingetrokken. U hoeft dus alleen te reageren op [D] .”
2.7.
Bij brief van 4 juli 2017 heeft de heffingsambtenaar hierop gereageerd. De brief luidt, voor zover van belang, als volgt:
“In uw e-mail van 30 juni 2017 [Hof: bedoeld is 29 juni 2017] verzoekt u mij te reageren op het bezwaarschrift van [D] .
Op 1 mei 2017 heeft uw gemachtigde, [B] .nl, namens u bezwaar gemaakt tegen de aan u opgelegde aanslag met nummer [00000] .
Vervolgens maakt ook [D] , op 4 mei 2017, bezwaar namens u tegen deze aanslag.
Het is niet mogelijk meerdere keren bezwaar tegen een aanslag in te dienen. Ik zal het bezwaar dat [D] namens u heeft ingediend dan ook niet in behandeling nemen. In mijn brief van 29 juni 2017 heb ik [D] hiervan reeds op de hoogte gesteld.”
2.8.
Op 5 juli 2017 heeft belanghebbende hierop per mail gereageerd. De mail luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Ik heb waarschijnlijk per abuis [B] .nl gemachtigd; deze machtiging is ondertussen ook weer ingetrokken.
U hoeft dus alleen te reageren op het bezwaar van [D] en vergeet het bezwaar van [B] .nl.”
2.9.
Bij uitspraak op bezwaar van eveneens 5 juli 2017 is het tweede bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, om reden dat het niet mogelijk is om tweemaal bezwaar te maken tegen dezelfde aanslag. Het door [C] ( [D] ) ingediende bezwaarschrift is inhoudelijk verder niet behandeld.
2.10.
Tegen die uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende tijdig beroep ingesteld.
2.11.
Volgens de Rechtbank dient het door [C] ( [D] ) binnen de bezwaartermijn ingediende bezwaarschrift te worden aangemerkt als een aanvulling op het eerste bezwaar, omdat het niet mogelijk is om twee keer bezwaar te maken. Vervolgens heeft de Rechtbank geoordeeld dat de mail van [B] .nl van 29 mei 2017 redelijkerwijs niet anders kan worden geduid dan als een uitdrukkelijke intrekking van het bezwaar. Op een dergelijke intrekking kan volgens de Rechtbank niet worden teruggekomen, tenzij de intrekking van het bezwaar binnen de bezwaartermijn weer ongedaan wordt gemaakt. De mail van belanghebbende van 29 juni 2017 (de uitspraak vermeldt abusievelijk 30 juni 2017) waarmee belanghebbende de intrekking ongedaan heeft willen maken is echter ontvangen buiten de bezwaartermijn. Gelet op de verleende volmacht, mocht en kon de heffingsambtenaar er naar het oordeel van de Rechtbank vanuit gaan dat [B] .nl bevoegd was om het bezwaar in te trekken. Tenslotte heeft de Rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar het tweede bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, aangezien dit bezwaar als aanvulling op het eerste bezwaar dient te worden aangemerkt. De uitspraak op bezwaar is om die reden vernietigd.
2.12.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft de heffingsambtenaar ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat zijn verweerschrift niet (tevens) als een incidenteel hoger beroep moet worden opgevat. In de uitspraak van de Rechtbank wordt berust.

3.Geschil

In geschil is of de heffingsambtenaar het door [C] ( [D] ) ingediende bezwaarschrift terecht buiten behandeling heeft gelaten.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In eerste aanleg was het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 5 juli 2017, waarbij het tweede bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. In die uitspraak op bezwaar ligt tevens de beslissing besloten dat niet wordt teruggekomen op de conclusie dat het bezwaar door [B] .nl rechtsgeldig, uitdrukkelijk en ondubbelzinnig is ingetrokken, ondanks de mails van belanghebbende van 29 juni 2017 en 5 juli 2017 waarin in de kern gronden staan voor aantastbaarheid van die intrekking. Tegen een dergelijke beslissing staat beroep open (vgl. HR 23 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:411). Het beroep moet, gezien de inhoud en strekking ervan, worden geacht mede tegen die beslissing te zijn gericht. De Rechtbank heeft daarom terecht een oordeel gegeven over de rechtsgeldigheid van de intrekking. Het hoger beroep moet worden geacht ook op die beslissing betrekking te hebben.
4.2.
Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de intrekking stelt het Hof voorop dat de verklaring dat het bezwaar wordt ingetrokken uitdrukkelijk en ondubbelzinnig dient te zijn (vgl. HR 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0277).
4.3.
Het onderhavige geval kenmerkt zich door het feit dat binnen de bezwaartermijn namens belanghebbende twee bezwaarschriften zijn ingediend door twee verschillende gemachtigden, welke geschriften niet naar elkaar verwijzen. De gemachtigden zijn over en weer niet van elkaars bezwaarschriften op de hoogte geweest. Daar komt bij dat de intrekking van het eerste bezwaar door [B] .nl op 26 mei 2017 niet is gemotiveerd. Over de reden van intrekking is in de intrekkingsmail niets vermeld. De naam van belanghebbende, zijn adresgegevens en het aanslagbiljetnummer zijn slechts vermeld op een bijgevoegde lijst met meerdere belanghebbenden van wie het bezwaar klaarblijkelijk wordt ingetrokken. Het tweede bezwaarschrift was toen reeds ruim en breed door de heffingsambtenaar ontvangen.
4.4.
Naar ’s Hofs oordeel staat vast dat [B] .nl gemachtigd was om (onder andere) namens belanghebbende het bezwaar in te trekken. Althans, de heffingsambtenaar mocht op grond van de door belanghebbende ondertekende machtiging redelijkerwijs aannemen dat een toereikende machtiging was verleend. Vast staat ook dat [B] .nl bedoeld heeft het bezwaar van belanghebbende in te trekken, althans, dat de heffingsambtenaar de mail van 26 mei 2017 van [B] .nl naar de inhoud beschouwd als een intrekking kon en mocht aanmerken. Dat de aan [B] .nl verleende machtiging berust op een wilsgebrek aan de zijde van belanghebbende dan wel dat de intrekking het gevolg is van een miscommunicatie tussen [B] .nl en belanghebbende, zijn omstandigheden die in beginsel voor rekening en risico van belanghebbende komen.
4.5.
Daar staat tegenover dat de heffingsambtenaar op 26 mei 2017 wist dat onafhankelijk van elkaar twee bezwaarschriften waren binnengekomen, van twee onafhankelijk van elkaar opererende gemachtigden. De heffingsambtenaar verkeerde bij uitstek in een positie om van deze omstandigheid, die naar ’s Hofs oordeel twijfel moet doen rijzen omtrent de vraag of de intrekking ondubbelzinnig is, op de hoogte te zijn. In een dergelijk geval brengt het zorgvuldigheidsbeginsel met zich dat navraag wordt gedaan bij belanghebbende en/of de twee in beeld zijnde gemachtigden alvorens de intrekking als ondubbelzinnig te kwalificeren en de zaak als afgesloten te beschouwen. De heffingsambtenaar heeft dit nagelaten. Dit klemt temeer nu belanghebbende direct nadat hij van het eerste bezwaar van [B] .nl op de hoogte is geraakt - en nog voordat de heffingsambtenaar uitspraak heeft gedaan op het tweede bezwaar - zich wat betreft de aan [B] .nl verleende machtiging op een wilsgebrek heeft beroepen, met daarbij het verzoek het tweede bezwaarschrift van [D] inhoudelijk in behandeling te nemen en hierop te beslissen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. De uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar gaan ten onrechte uit van een ondubbelzinnige intrekking van het bezwaar en kunnen daarom niet in stand blijven. De zaak moet worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar voor een behandeling van het bezwaar in de stand waarin de bezwaarfase zich op 26 mei 2017 bevond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.002 (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 501).
Het Hof zal de beslissingen van de Rechtbank omtrent het griffierecht en de proceskostenveroordeling in stand laten, aangezien hiertegen in hoger beroep geen grieven zijn aangevoerd.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskostenveroordeling,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar,
– wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar voor een behandeling van het bezwaar,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in verband met het hoger beroep tot een bedrag van € 1.002,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 126 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 9 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(V.F.R. Woeltjes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 oktober 2018.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.