ECLI:NL:GHARL:2018:8693

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
WAHV 200.213.340
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van hoger beroep inzake de vaststelling van een dwangsom in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 13 februari 2017 een beroep van de betrokkene, [betrokkene] B.V., ongegrond had verklaard. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter, die de gevorderde vaststelling van een dwangsom van € 310,- had afgewezen. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat het hof bevoegd was om het hoger beroep te behandelen, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het hoger beroepschrift had doorgestuurd naar het hof. Het hof oordeelde echter dat de mogelijkheid om kennis te nemen van geschillen over de vaststelling van de hoogte van een dwangsom beperkt is tot zaken waarin de opgelegde administratieve sanctie na de beslissing van de kantonrechter meer bedraagt dan € 70,-. In dit geval was de opgelegde sanctie na de beslissing van de kantonrechter € 53,-, waardoor het hof niet bevoegd was om het hoger beroep te behandelen.

De advocaat-generaal had een verweerschrift ingediend, maar maakte geen gebruik van de gelegenheid om te reageren op de schriftelijke toelichting van de gemachtigde van de betrokkene. De zaak werd behandeld op de zitting van 17 september 2018, waar de gemachtigde van de betrokkene aanwezig was en mr. [D] als gemachtigde van de advocaat-generaal optrad. Het hof concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat de wettelijke voorwaarden voor ontvankelijkheid niet waren vervuld. Het hof heeft in eerdere uitspraken, zoals het arrest van 3 april 2013, benadrukt dat geschillen over de vaststelling van een dwangsom bij niet-tijdig beslissen kunnen gaan om bedragen die aanzienlijk hoger zijn dan € 70,-, maar dat in dit geval de sanctie onder deze drempel bleef. De beslissing van het hof was derhalve om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

Uitspraak

WAHV 200.213.340
1 oktober 2018
CJIB 197649531
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 13 februari 2017
betreffende
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
wonende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is daarnaast gevraagd om de zaak op een zitting te behandelen.
De griffier van de ABRvS heeft het hoger beroep doorgestuurd naar de griffier van dit hof, omdat de ABRvS niet bevoegd is hiervan kennis te nemen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 17 september 2018. De gemachtigde van de betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [D] .

Beoordeling

1. Het beroep van de betrokkene richt zich tegen de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij de gevorderde vaststelling van een dwangsom van € 310,- is afgewezen. De gemachtigde van de betrokkene voert ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan dat nu de ABRvS het hoger beroepschrift heeft doorgestuurd aan dit hof, hieruit geconcludeerd kan worden dat de ABRvS van oordeel is dat dit hof bevoegd dan wel gehouden is het hoger beroep, voor zover het betreft het verzoek tot vaststelling van een dwangsom, te behandelen. Dat hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter inzake de inleidende beschikking op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) in dit geval niet mogelijk is, heeft niet tot gevolg dat hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter inzake de vaststelling van de dwangsom is uitgesloten. De beslissing inzake de vaststelling van een dwangsom betreft een aparte beslissing waarop het appelverbod niet van toepassing is gelet op de tekst van artikel 14, eerste lid, van de Wahv. Uit dit artikel volgt immers niet dat dit ook gelding heeft voor beslissingen van de kantonrechter inzake de vaststelling van een dwangsom. Voor zover de wetgever met artikel 4:19, eerste lid, van de Awb jo. artikel 14, eerste lid, van de Wahv heeft beoogd om een belanghebbende een beroepsmogelijkheid inzake de beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom te ontzeggen, heeft deze beperking slechts te gelden voor zover het belang het bedrag van € 70,- niet te boven gaat. Het is in strijd met ons rechtssysteem en met de bedoeling van de wetgever om een verzoek tot vaststelling van een dwangsom die uitsluitend uit het oogpunt van proceseconomie is samengevoegd, het lot te laten volgen van een beroep tegen een sanctie die lager is dan € 70,-.
2. Gelet op artikel 4:19, eerste lid, van de Awb is dit hof bevoegd ten aanzien van geschillen met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van een dwangsom ingeval van niet-tijdig beslissen op een in het kader van de Wahv gedane beschikking op aanvraag. Deze bepaling brengt mee dat tegen het oorspronkelijk bestreden besluit op de aanvraag en het hangende de procedure daartegen bijkomende besluit over de dwangsommen dezelfde rechtsgang openstaat. Zodoende is artikel 14, eerste lid, van de Wahv ook in zaken betreffende geschillen over de vaststelling van de hoogte van een dwangsom ingeval van niet-tijdig beslissen op een in het kader van de Wahv gedane beschikking op aanvraag van toepassing. Dit brengt mee dat de mogelijkheid voor het hof om van een dergelijk geschil kennis te nemen, gelet op de tekst van artikel 14, eerste lid, van de Wahv, is beperkt tot die zaken waarin de in het kader van de Wahv opgelegde administratieve sanctie na de beslissing van de kantonrechter meer bedraagt dan € 70,-. Dat is hier niet het geval. De aan de betrokkene opgelegde sanctie bedraagt na de beslissing van de kantonrechter € 53,-.
3. Het hof heeft eerder in het arrest van 3 april 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:2333) overwogen dat het bij geschillen aangaande de vaststelling van de dwangsom bij niet tijdig beslissen kan gaan om bedragen die aanzienlijk hoger zijn dan € 70,-, terwijl in geschillen die voortvloeien uit een Wahv-procedure mogelijk in een niet onbelangrijk deel daarvan de kantonrechter de eerste en enige rechter zal zijn. Voor zover dit uit een oogpunt van rechtseenheid ongewenst wordt geacht ligt het op de weg van de wetgever om dat belang opnieuw af te wegen. Hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geeft geen aanleiding tot een ander oordeel hierover.
4. Het hoger beroep is gelet op het voorgaande niet-ontvankelijk.

Beslissing

Het gerechtshof:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.