ECLI:NL:GHARL:2018:869

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
200.215.096/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen ouders en minderjarige na scheiding met verzoek tot opstarten van omgangsregeling

In deze zaak gaat het om een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, geboren uit een in 2012 verbroken relatie tussen de ouders. De moeder, die het eenhoofdig gezag over de minderjarige uitoefent, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 30 januari 2017 aangevochten, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De vader heeft verzocht om een omgangsregeling, maar de uitvoering hiervan is tot nu toe niet tot stand gekomen. Het hof heeft de moeder opgedragen om een uitgewerkt plan voor de omgangsregeling in te dienen, met concrete data en frequentie van de omgangsmomenten. Het hof heeft vastgesteld dat er geen contra-indicaties zijn voor contact tussen de vader en de minderjarige, en dat de enige belemmering lijkt te liggen bij de weerstand van de moeder. Het hof heeft ook bepaald dat de moeder de vader elke twee maanden moet informeren over de minderjarige, inclusief recente foto's. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.215.096/01
(zaaknummer rechtbank C/16/339079 / FL RK 13-495)
beschikking van 23 januari 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.L. Lischer, kantoorhoudend te Lelystad,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 2 augustus 2013, 13 februari 2014, 8 oktober 2014, 9 maart 2016 en 30 januari 2017, onder meer uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 28 april 2017;
- een journaalbericht van mr. Lischer van 26 mei 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Lischer van 28 juni 2017 met productie(s).
2.2
Bij beschikking van 13 juni 2017 heeft het hof de werking van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 30 januari 2017 geschorst voor zover het de beslissing omtrent de dwangsom betreft.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 30 november 2017 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader is in persoon verschenen.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is de heer [B] verschenen.
2.4
Na de zitting is met toestemming van het hof op 14 december 2017 nog een journaalbericht van mr. Lischer van 13 december 2017 met productie(s) ontvangen.

3.De feiten

3.1
Uit de - in begin 2012 verbroken - affectieve relatie tussen partijen is [in]
2012 de minderjarige [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ) geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont samen met de moeder bij de grootouders (moederszijde).
3.2
De vader heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 26 februari 2013, - voor zover hier van belang - om vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] verzocht.
3.3
De moeder heeft daartegen verweer gevoerd.
3.4
Bij beschikking van 2 augustus 2013 heeft de rechtbank iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van de omgangsbegeleiding via het maatschappelijk werk
.
3.5
Bij beschikking van 13 februari 2014 heeft de rechtbank iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van het mediation-traject van partijen en het rapport en advies van de raad.
3.6
De raad heeft de rechtbank bij rapport van 15 april 2014 geadviseerd - voor zover hier van belang - een begeleide omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen, conform het stappenplan van Stichting [C] en (naar het hof begrijpt:) iedere verdere beslissing aan te houden in afwachting van het verloop daarvan.
3.7
Bij beschikking van 8 oktober 2014 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld waarbij begeleide omgangsmomenten zullen plaatsvinden via Stichting [C] en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.8
Bij beschikking van 9 maart 2016 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld waarbij begeleide omgangsmomenten zullen plaatsvinden via de stichting Leger de Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (LJ&R) en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.9
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 30 januari 2017 heeft de rechtbank een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader vastgelegd van eenmaal per veertien dagen twee uur op een door partijen in overleg te bepalen openbare locatie, waarbij de overdracht plaatsvindt op die locatie en waarbij geen derden aanwezig zijn, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,- per keer dat voormelde regeling niet wordt nagekomen met een maximum van € 5.000,-.
3.1
[de minderjarige] heeft van 8 september 2014 tot 8 september 2016 onder toezicht gestaan van LJ&R.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader in geschil.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
30 januari 2017. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep ten aanzien van de omgangsregeling in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en primair te bepalen dat de verzoeken van de vader worden afgewezen en subsidiair dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] voor een zo lang mogelijke termijn wordt opgeschort, een en ander in afwachting van positieve ontwikkelingen in het leven van de vader, getoonde interesse van de vader in het leven van [de minderjarige] en eventueel een onderzoek naar de mogelijkheden voor omgang tussen de vader en [de minderjarige] , waarbij aan de belangen / bezwaren van alle partijen tegemoet wordt gekomen, alsmede te bepalen dat de vader daarbij zelf initiatief dient te tonen.
4.3
De vader heeft ter zitting verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (verder te noemen: EVRM) en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen.
5.3
Indien de rechter de gronden welke de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling onvoldoende acht, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen.
Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09). Van de rechter kan een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder - of zelfs geen - goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd (HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91).
5.4
Vast staat dat het de ouders niet is gelukt om de in de bestreden beschikking van
30 januari 2017 vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] tot uitvoering te brengen/op te starten. De moeder wijt dit aan de houding van de vader en maakt zich zorgen over de thuissituatie en omgeving van de vader. De moeder is er van overtuigd dat de vader zich begeeft in het drugscircuit. De raad heeft echter aangegeven hiervoor geen aanwijzingen te zien en ziet geen belemmeringen voor contact tussen de vader en [de minderjarige] . Het verzoek van de vader tot omgang dateert inmiddels van bijna vijf jaar geleden. Meermalen is geoordeeld dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij omgang met de vader heeft en er zijn vele hulpverleningstrajecten gestart, dan wel geprobeerd te starten. Desondanks is er geen bestendige omgangsregeling tot stand gekomen en heeft de vader [de minderjarige] slechts een enkele keer ontmoet en inmiddels al meer dan een jaar niet gezien. Dat dit een zware wissel op de vader heeft getrokken en hem in de weg heeft gestaan om tot een oplossing te komen, is dan ook enigszins begrijpelijk. Daar staat tegenover dat ook de moeder klem lijkt te zitten al dan niet onder invloed van haar netwerk en zich in deze onmachtig lijkt te voelen. Daarnaast spelen op sociale media gedane uitlatingen door partijen zelf of de mensen om hen heen ook een negatieve rol in het herstellen van het onderlinge vertrouwen. Het hof is echter van oordeel dat het in deze fase in het belang van [de minderjarige] is om de knoop door te hakken en ook nu feitelijk met de omgang te starten. Daarbij is het hof van oordeel dat het aan de moeder is om een concreet plan in te dienen hoe de omgang vorm kan gaan krijgen. Het hof heeft daarom ter zitting duidelijk gemaakt dat er omgang tussen [de minderjarige] en de vader dient te komen en heeft de moeder de opdracht gegeven om het hof binnen twee weken te berichten hoe de moeder de omgang tussen de vader en [de minderjarige] vorm zou gaan geven met daarbij concrete data van eens per drie weken anderhalf uur. Mr. Lischer heeft het hof per journaalbericht van 13 december 2017 vervolgens bericht dat Humanitas begeleide omgang niet aanbiedt in [A] en dat partijen zelf geen derden kenden die de omgang zouden kunnen begeleiden. Het hof blijft echter van oordeel dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] nu daadwerkelijk moet worden opgestart. Er zijn geen contra-indicaties voor contact tussen de vader en [de minderjarige] en de enige belemmering lijkt te liggen bij de weerstand van de moeder. Het hof zal daarom de zaak aanhouden en de moeder opnieuw de opdracht geven om een uitgewerkt plan voor het opstarten en uitvoeren van een omgangsregeling in het geding te brengen. In het plan dienen concrete data genoemd te worden, alsook de frequentie en de duur van de omgangsmomenten. Daarbij dient de moeder in het achterhoofd te houden dat het plan ook uitvoerbaar dient te zijn. Het hof zal de zaak vervolgens op de zitting van
7 maart 2018om
12.15 uuropnieuw behandelen. Het hof zal voor deze zitting de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] heeft uitgevoerd, zijnde Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, als informant oproepen.
5.5
In afwachting van de volgende zitting acht het hof het van belang dat de moeder, nu er geen enkel contact tussen de vader en [de minderjarige] is, de vader over [de minderjarige] informeert. Voorop staat dat de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijf heeft en dat die ouder deze ouder raadpleegt. De moeder heeft ter zitting van het hof aangegeven dat zij de vader wel wil informeren over hoe het met [de minderjarige] gaat. Zij gaf aan dit eens per twee à drie maanden te willen doen per email en dat zij daarbij ook een recente foto van [de minderjarige] zal meesturen. Het hof heeft ter zitting vervolgens bepaald dat de moeder de vader eens per twee maanden dient te informeren en dat haar eerste mail (met foto van [de minderjarige] ) in december 2017 aan de vader verzonden moest worden. De vader heeft hiertoe ter zitting zijn e-mailadres medegedeeld. Ook het verloop van deze informatieplicht zal het hof ter zitting van 7 maart 2018 bespreken.
5.6
Het hof heeft beide partijen ter zitting meegegeven dat zij zich moeten onthouden van het doen van of laten doen van uitlatingen over elkaar of de zaak op sociale media en hun netwerk hiertoe ook op te roepen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen houdt het hof iedere beslissing aan.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens te beslissen:
bepaalt dat de moeder uiterlijk
21 februari 2018een uitgewerkt plan in het geding dient te brengen voor het opstarten van de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] , met daarin concrete data, plaatsen en de frequentie;
legt aan de moeder de plicht op om de vader elke twee maanden (en in het bijzondere geval ook tussentijds) per email informatie over [de minderjarige] te verstrekken en hem mede met behulp van telkens recente foto's en eventuele schoolrapporten van [de minderjarige] op de hoogte te houden van haar gezondheid en ontwikkeling;
houdt iedere verdere beslissing aan;
roept de moeder, de vader en de raad op voor het vervolg van de mondelinge behandeling op de zitting van
7 maart 2018 om 12.15 uurin het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 in Leeuwarden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, J.G. Idsardi en S. Rezel, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 23 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.